ECLI:NL:GHLEE:2008:BG4887

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.556/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Knijp
  • J. Zandbergen
  • M. Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake proceskosten en inbreuk op merkenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Gebr. [familienaam appellante] Import & Export BV tegen [naam geïntimeerde] B.V. Het geschil betreft een proceskostenveroordeling van € 9.193,46 die door de appellante is betaald. De appellante stelt dat zij dit bedrag kan terugvorderen omdat het vonnis van de voorzieningenrechter haar kracht heeft verloren. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vordering van de geïntimeerde, die inbreuk op haar merkenrecht claimde, gedeeltelijk toegewezen. De appellante heeft echter geen grieven geformuleerd tegen het beroepen vonnis, waardoor het hof oordeelt dat zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof overweegt dat zolang het vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling niet is vernietigd, het bedrag niet als onverschuldigd kan worden teruggevorderd. Het hof verklaart de appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelt haar in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op € 303,-- aan verschotten en nihil aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De uitspraak is gedaan op 4 november 2008 door het Gerechtshof Leeuwarden, vierde kamer voor burgerlijke zaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 november 2008
Zaaknummer 107.002.556/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Gebr. [familienaam appellante] Import & Export BV,
gevestigd te Jubbega,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[naam geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Lochem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 19 december 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 januari 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 april 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
''alsdan op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het Gerechtshof Leeuwarden vernietigt het vonnis a quo en, opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het in eerste aanleg door geïntimeerde gevorderde alsnog geheel afwijst, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties.''
Voorts heeft [appellante] een 'akte houdende exceptie ex artikel 347 lid 3 Rv' overgelegd.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
Korte weergave van het geschil
1. [geïntimeerde] produceert verpakte en diepgevroren kippen en kipproducten en is houdster van drie bij het Benelux Merkenbureau gedeponeerde woord- en beeldmerken. In het onderhavige kort geding verwijt zij [appellante] dat die partij op deze merken inbreuk maakt. [geïntimeerde] heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter gelast dat [appellante] op straffe van verbeurte van dwangsommen (i) deze inbreuken staakt en gestaakt houdt, (ii) opgave doet van de aantallen en prijzen van de door haar in het verkeer gebrachte inbreukmakende producten en (iii) een lijst overlegt met de namen en adresgegevens van de afnemers daarvan. Ook heeft zij gevorderd (iv) dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding.
2. De voorzieningenrechter heeft de vordering met uitzondering van het voorschot toegewezen, met veroordeling van [appellante] tot betaling van € 9.193,46 aan volledige proceskosten. De termijn waarbinnen ingevolge artikel 1019i lid 1 Rv een eis in de hoofdzaak moest worden ingesteld, is bepaald op zes maanden.
3. Deze voorlopige voorziening heeft haar kracht verloren omdat [geïntimeerde] binnen de genoemde termijn niet een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld en [appellante] op 19 juni 2008 een daartoe strekkende verklaring ter griffie heeft ingediend.
De ontvankelijkheid van [appellante]
4. [appellante] heeft tegen het beroepen vonnis geen grieven geformuleerd, zodat zij - naar zij zelf ook meent - in dit hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Mitsdien kan zij evenmin worden ontvangen in hetgeen zij - ten onrechte - aanmerkt als exceptie in de zin van artikel 347 lid 3 Rv.
5. Ten overvloede overweegt het hof verder het volgende.
De op grond van het beroepen vonnis door [appellante] verrichte betalingen en de door haar gemaakte kosten
6. [appellante] stelt ingevolge het beroepen vonnis € 9.193,46 aan proceskosten te hebben betaald. Zij meent dat bedrag terug te kunnen vorderen omdat dit vonnis van de voorzieningenrechter haar kracht heeft verloren (bij de griffie van de rechtbank heeft zij een 'verklaring ex artikel 1019i Lid 1 Rv' ingediend). Zulks ten onrechte. Wanneer de eis in de hoofdzaak niet binnen de gestelde termijn is ingesteld en daaromtrent verklaring is gedaan, verliest slechts de voorlopige voorziening haar kracht. Zolang het beroepen vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling niet wordt vernietigd, kan het desbetreffende bedrag niet als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. Gelet hierop gaat het beroep op de jurisprudentie als vermeld in onderdeel 7 van de akte van [appellante] niet op.
7. Het voorgaande is in dit opzicht in overeenstemming met de werking van artikel 257 Rv, waarin is bepaald dat beslissingen bij voorraad geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale. Ook onder dat regime geldt dat de gevolgen van verval van een voorlopige voorziening (door een beslissing van de bodemrechter) niet gelijk kunnen worden gesteld met de gevolgen van vernietiging van een kortgedingvonnis (vergelijk HR, NJ 1985, 547 en NJ 1990, 434).
8. Omdat [appellante] bij het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal zij ook in dit hoger beroep in de proceskosten van [geïntimeerde] worden verwezen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in dit hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 303,-- aan verschotten en nihil aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Zandbergen en Telman, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 november 2008 in bijzijn van de griffier.