ECLI:NL:GHLEE:2008:BG5147

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.004.775 (voorheen: rekestnummer 0800129)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Breemhaar
  • J. Hermans
  • M. Jonkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opheffing van de vereffening van de nalatenschap en de verplichtingen van de erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflaatster, die op 6 december 2006 is overleden. De erfgenamen, die de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving hebben aanvaard, verzochten om de opheffing van de vereffening en ontheffing van de verplichting tot het ter inzage leggen van de boedelbeschrijving. De rechtbank had eerder de opheffing van de vereffening bevolen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de rechtsgrond voor de uitkering van een bedrag van € 79.000 aan een derde partij, mevrouw [betrokkene 4]. Het hof concludeerde dat zonder een rechtsgrond het bedrag mogelijk terug zou keren in de nalatenschap.

Het hof wees zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de erven af. Het hof oordeelde dat de erfgenamen niet met hun overige vermogen aansprakelijk zijn voor de kosten van het geding, aangezien zij de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving hebben aanvaard. De kosten van het geding in hoger beroep werden begroot op € 254 aan verschotten en € 1.788 aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de vereffenaar en de rol van de kantonrechter in het proces van vereffening van een nalatenschap.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 november 2008
Zaaknummer 107.004.775 (voorheen: rekestnummer 0800129)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam 1 ] Advocaten B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [naam 1 ] Advocaten,
advocaat (gewezen procureur): mr. S.A. Roodhof,
behandelend advocaat: mr. P.J.G.G. Sluyter,
tegen
1. De erfgenamen van [de erflaatster],
in eerste aanleg: verzoekers,
hierna te noemen: de erven,
2. de maatschap Westvest Netwerk Notarissen,
gevestigde te Delft,
hierna te noemen: Westvest Notarissen,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: de erven c.s.,
advocaat (gewezen procureur): mr. P.R. van den Elst,
behandelend advocaat: mr. W.A. Velema.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 13 november 2007 (verzonden op 14 november 2007) heeft de rechtbank te Groningen, sector kanton, de opheffing bevolen van de vereffening van de nalatenschap van [de erflaatster]. In voornoemde beschikking is eveneens ontheffing verleend van de verplichting een boedelbeschrijving ter inzage te leggen en is voorts bepaald dat "kan worden afgezien van de verplichtingen als bedoeld in artikel 4:221 lid 1 BW." De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 17 januari 2008 het bedrag van de gemaakte vereffeningkosten ten laste van de boedel vastgesteld. Voornoemde beschikkingen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als: de beschikkingen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 14 februari 2008, heeft [naam 1 ] Advocaten verzocht de beschikkingen te vernietigen en opnieuw beslissende de verzochte opheffing van de vereffening, ontheffing van de verplichting een boedelbeschrijving ter inzage te leggen, de bepaling dat kan worden afgezien van de verplichtingen als bedoeld in artikel 4:221, eerste lid, BW en/ of tot vaststelling van het bedrag van de gemaakte vereffeningkosten af te wijzen, kosten rechtens.
Bij afzonderlijke verweerschriften, binnengekomen bij de griffie van het hof op
8 april 2008, hebben de erven c.s. het verzoek bestreden en verzocht [naam 1 ] Advocaten niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar het verzoek te ontzeggen, met veroordeling van [naam 1 ] Advocaten in de kosten van het geding.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax met bijlagen d.d. 3 oktober 2008 van mr. Velema en een fax met bijlagen d.d.
6 oktober 2008 van mr. Van den Elst. Voorts heeft het hof kennisgenomen van een fax van mr. Velema d.d. 15 oktober 2008, met als bijlage de door het hof opgevraagde vaststellingsovereenkomst d.d. 26 april 2006.
Ter zitting van 7 oktober 2008 is de zaak behandeld. Hierbij zijn verschenen mr. Sluyter, de heer [zoon 1 ] en mr. Velema. Van de zijde van [naam 1 ] Advocaten en van de zijde van de erven c.s. zijn pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
Met betrekking tot de te laat ingediende stukken
1. Alhoewel de fax van mr. Van den Elst, met als bijlagen producties 9 en 10 van de verweerschriften, niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het uniform reglement van de gerechtshoven voor rekestprocedures is ingediend, zullen deze stukken wel in de beoordeling worden betrokken nu zij kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
2. De vaststaande feiten
(i) Op 6 december 2006 is te Groningen, terwijl [woonplaats] haar laatste woonplaats was, overleden [de erflaatster], hierna te noemen de erflaatster.
(ii) De erflaatster is in eerste echt gehuwd geweest met
[betrokkene 1 ], hierna te noemen [betrokkene 1 ], welk huwelijk op 24 januari 1991 door echtscheiding is ontbonden.
(iii) Uit vorenstaand huwelijk zijn geboren voornoemde [zoon 1 ], [zoon 2 ] en [dochter].
(iv) De erflaatster is in tweede echt gehuwd geweest met [betrokkene 2 ], welk huwelijk eveneens door echtscheiding is ontbonden.
(v) De erflaatster heeft niet bij enig effect sorterende erfstelling over haar nalatenschap beschikt en mitsdien ingevolge de wet haar drie voornoemde kinderen als enige erfgenamen van haar nalatenschap achtergelaten.
(vi) De erven hebben bij akte, opgemaakt ter griffie van de rechtbank Groningen (nummer 07/124/15626), de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
(vii) De erflaatster en [betrokkene 1 ] zijn in gemeenschap van winst en verlies gehuwd geweest.
(viii) Bij vonnis van 7 september 2005, gewezen tussen de erflaatster en [betrokkene 1 ], heeft de rechtbank Groningen de verdeling van de tot de ontbonden gemeenschap van winst en verlies behorende goederen gelast. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de verdeling zal geschieden onder verplichting voor [betrokkene 1 ] om wegens overbedeling een bedrag van € 214.203,77 aan de erflaatster uit te keren.
(ix) Bij onderhandse akte d.d. 26 april 2006, hierna te noemen de akte, is ter zake van vorengenoemd vonnis door de erflaatster enerzijds en [betrokkene 1 ] en diens broer [betrokkene 3 ] anderzijds een vaststellingsovereenkomst aangegaan.
(x) De akte vermeldt onder meer:
'[naam 2 ] (bedoeld wordt: [betrokkene 1 ], hof) betaalt éénmalig en tegen finale kwijting te verlenen door [de erflaatster] een bedrag van € 79.000,-.'
Het verzoek van de erven als oorspronkelijk verzoekers
3. De erven hebben bij verzoekschrift d.d. 30 oktober 2007 de kantonrechter primair verzocht de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflaatster te gelasten en subsidiair ontheffing van de verplichting tot het ter inzage leggen van de boedelbeschrijving en de verplichtingen als bedoeld in art. 4:214 leden 1 en 5 en art. 4:218 BW. Bij verzoekschrift d.d. 19 december 2007 is de kantonrechter verzocht de gemaakte vereffeningskosten vast te stellen en deze ten laste van de boedel te brengen.
Met betrekking tot de grieven:
4. [naam 1 ] Advocaten heeft twee grieven opgeworpen. De grieven leggen het verzoek van de erven als oorspronkelijk verzoekers in volle omvang het hof ter beoordeling voor. De grieven zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
5. Daartoe stelt het hof het volgende voorop. Ingevolge art. 4:202 BW dient een nalatenschap die door een of meer erfgenamen is aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, behoudens een hier niet ter zake doende uitzondering, te worden vereffend volgens de bepalingen van afd. 4.6.3 BW. Te dezen treden ingevolge art. 4:195 BW de erven als vereffenaar van de nalatenschap op. De kantonrechter kan echter op verzoek van de vereffenaar - zoals te dezen is geschied - of een belanghebbende de opheffing van de vereffening bevelen, indien de geringe waarde van de baten van de nalatenschap daartoe aanleiding geven. Bij gebreke van een zodanige opheffing rust op de vereffenaar van een nalatenschap ingevolge art. 4:211 lid 3 BW de verplichting tot het opmaken van een boedelbeschrijving, alsmede de verplichting tot het ter inzage leggen van de boedelbeschrijving. Treden de erfgenamen als vereffenaar op, dan kan de kantonrechter de vereffenaars ontheffen van de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen zoals te dezen is geschied. Op de vereffenaar rusten blijkens art. 4:221 lid 1 BW niet van rechtswege - anders dan de kantonrechter kennelijk van oordeel is - de in art. 4:214 leden 1 en 5 en art. 4: 218 BW omschreven verplichtingen, indien de erfgenamen als zodanig optreden, zoals te dezen het geval is. Bedoelde verplichtingen rusten slechts op hen, indien de kantonrechter zulks heeft bepaald.
6. Uit het gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. [naam 1 ] Advocaten heeft ten laste van de nalatenschap een pretense vordering ten belope van € 46.524,46 uit hoofde van aan de erflaatster verleende rechtsbijstand ter zake van het geschil tussen de erflaatster en [betrokkene 1 ] omtrent hun ontbonden gemeenschap van winst en verlies. [naam 1 ] Advocaten is voornemens om - ingeval van voortzetting van de vereffening - op de voet van art. 4:202 lid 1 onder b BW de rechtbank te verzoeken een vereffenaar te benoemen. Zij beoogt voorts het nodige te doen om tot aantasting van de vaststellingsovereenkomst te komen. Het bedrag dat [betrokkene 1 ] op grond van de vaststellingsovereenkomst gehouden was aan de erflaatster te voldoen - een bedrag van € 79.000,--, is naar de door mr. Velema verstrekte inlichtingen gestort op de derdenrekening van diens kantoor en overeenkomstig een van de erflaatster afkomstige betalingsinstructie uitgekeerd aan een zekere mevrouw [betrokkene 4 ].
7. Nu naar het oordeel van het hof ter gelegenheid van de vereffening van de nalatenschap onvoldoende is onderzocht, of voor de uitkering van het genoemde bedrag van € 79.000,-- aan genoemde mevrouw [betrokkene 4 ] een rechtsgrond bestaat, ziet het hof anders dan de kantonrechter in dit stadium (nog) geen aanleiding voor de verzochte opheffing van de vereffening. Bij gebreke van een rechtsgrond als hiervoor bedoeld bestaat immers de mogelijkheid van terugkeer van bedoeld bedrag in de nalatenschap. Gelet op vorenstaand oordeel kan het hof zich ontslagen achten van de verplichting te onderzoeken of de door [naam 1 ] beoogde aantasting van de van de vaststellingsovereenkomst kans van slagen heeft en tot vergroting van het actief van de nalatenschap leidt.
8. Het primaire verzoek van de erven tot opheffing van de vereffening moet alsnog worden afgewezen. In dit stadium acht het hof evenmin plaats voor inwilliging van het subsidiaire verzoek tot opheffing van de verplichting tot het ter inzage leggen van de boedelbeschrijving. Dit geldt ook voor het verzoek de gemaakte vereffeningskosten vast te stellen en ten laste van de nalatenschap te brengen. Het subsidiaire verzoek af te zien van de in art. 4:214 leden 1 en 5 en art. 4: 218 BW omschreven verplichtingen, van welke verplichtingen in art. 4:221 lid 1 BW wordt gerept, moet als niet op de wet gegrond eveneens worden afgewezen.
9. Het hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de erven in de kosten van het geding in hoger beroep ten behoeve van [naam 1 ] Advocaten en voor de begroting daarvan aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief voor de hoven in dagvaardingszaken, tarief II (2 pt. à € 894.--). Nu de erven de nalatenschap van de erflaatster hebben aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, zal het hof verstaan dat de erfgenamen niet met hun overig vermogen aansprakelijk zijn voor de uit te spreken kostenveroordeling.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikkingen en
opnieuw rechtdoende:
wijst het primaire en het subsidiaire verzoek van de erven af;
veroordeelt de erven in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van [naam 1 ] Advocaten op € 254,-- aan verschotten en
€ 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verstaat dat de erfgenamen niet met hun overig vermogen aansprakelijk zijn ter zake van vorenstaande veroordeling.
Aldus gegeven door mrs. Breemhaar, voorzitter, Hermans en Jonkman, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 november 2008 in bijzijn van de griffier.