ECLI:NL:GHLEE:2008:BG5797

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.899/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bock
  • A. Verschuur
  • M. Onnes-Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebreken aan motor en reparaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van [appellant] voor gebreken aan een motor die hij aan [geïntimeerde] had verkocht. De motor, een Laverda uit 1999, vertoonde na aankoop diverse gebreken, waaronder problemen met de krukas en de versnellingsbak. [geïntimeerde] had de motor in 2001 gekocht en na enkele maanden gebruik gemeld dat er problemen waren. Na inspectie door [partijdeskundige] Motoren werd vastgesteld dat de motor niet voldeed aan de verwachtingen die op basis van de overeenkomst mochten worden gesteld. Het hof oordeelde dat [appellant] niet alleen aansprakelijk was voor het ondeugdelijk uitvoeren van reparaties, maar ook voor het leveren van een motor die niet de eigenschappen bezat die op grond van de overeenkomst verwacht mochten worden. Het hof verwierp de stelling van [appellant] dat hij niet aansprakelijk kon worden gehouden omdat de deskundige niet had kunnen vaststellen dat hij de krukas niet goed had teruggeperst. Het hof oordeelde dat de deskundige had vastgesteld dat het gebrek aan de krukas zich bij een motor van deze leeftijd en kilometerstand niet had mogen voordoen. De vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de reparatiekosten en vergoeding van de herstelkosten werd toegewezen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Groningen en verklaarde [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 23 januari 2005.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 november 2008
Zaaknummer 107.001.899/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Tuinman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 9 juni 2004, 23 januari 2005 en 14 maart 2007 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 juni 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 9 juni 2004, 23 februari 2005 (het hof verstaat: 23 januari 2005) en 14 maart 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 juli 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de op 9 juni 2004 en 14 maart 2007 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, tussen partijen gewezen vonnissen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in zijn inleidende vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn inleidende vordering af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen tussen geïntimeerde en appellant gewezen, te bekrachtigen, alsmede appellant te veroordelen in de kosten van dit geding.
Voorts heeft [appellant] een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1. Het hof stelt vast dat [appellant] geen grieven heeft geformuleerd tegen het tussenvonnis van 23 januari 2005, zodat hij niet in zijn beroep kan worden ontvangen voorzover dat tegen genoemd vonnis is gericht.
Ten aanzien van de feiten
2. [appellant] heeft geen grieven ontwikkeld tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 van het tussenvonnis van 9 juni 2004, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd weersproken het volgende vast.
2.1 [geïntimeerde] heeft op 16 juni 2001 een motor van het merk Laverda (bouwjaar 1999, kenteken MZ-93-NZ) gekocht en geleverd gekregen van [appellant] voor een koopprijs van € 8.848,71. De koopprijs werd gedeeltelijk voldaan middels het inruilen van een eerder bij [appellant] gekochte motor.
2.2 Partijen zijn bij deze koop een garantietermijn van drie maanden overeengekomen.
2.3 [geïntimeerde] heeft de motor op 15 juni 2002 ter reparatie aangeboden. [appellant] heeft vervolgens reparaties aan de motor uitgevoerd en de krukas-unit vervangen.
[appellant] heeft de motor op 23 mei 2003 weer ter beschikking van [geïntimeerde] gesteld, die het terzake van de verrichte reparatiewerkzaamheden in rekening gebrachte bedrag van € 1.374,32 aan [appellant] heeft voldaan.
2.4 Op 30 mei 2003 heeft [appellant] reparaties aan de versnellingsbak van de motor uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft terzake een bedrag van € 100,-- aan [appellant] voldaan.
2.5 Bij schrijven van 9 juli 2003 heeft [partijdeskundige] Motoren te Driebergen, die de motor op verzoek van [geïntimeerde] aan een inspectie had onderworpen, [geïntimeerde] het volgende bericht:
Na demontage van uw Laverda Formula 750 hebben wij het volgende gezien:
1. Koelvloeistoftankje is lek (is reeds eerder met kit getracht te dichten)
2. Radiator is lek geweest en is gelast, maar een ophangpunt ontbreekt
waardoor radiator niet goed bevestigd kan worden.
3. Luchtfilter-element zeer vuil.
Na demontage van motorblok hebben we het volgende gezien:
4. Linker zuiger is zwaar beschadigd en ook de cilinderbus is beschadigd.
5. Krukas is uit elkaar geperst geweest waardoor div. gebreken/beschadigingen zijn te zien die ons inzien(s) gevolgen kunnen hebben op verdere betrouwbaarheid van de motor.
Hierbij de volgende krukasdelen die beschadigd zijn:
Olie spatplaten zijn plat gedrukt waardoor deze kan gaan scheuren.
Buiten wangen zijn heet gestookt waar door de wangen blauw zijn geworden.
Krukas is niet goed op 180 graden terug geperst.
6. Oliepomp is door eerdere motorschade zwaar beschadigd.
7. Blokkeerpen van schakelvorkas was niet gemonteerd dit is gezien geweest want hier had men een plaatje aan buiten kant gemonteerd maar er had versnellingsbakschade kunnen optreden wanneer as zich gedraaid had.
(...)
2.6 [partijdeskundige] Motoren heeft de kosten van herstel van de door haar genoemde gebreken geraamd op een bedrag van € 2.828,72 incl. BTW.
2.7 Bij brief van 14 augustus 2003 heeft mr. Zegers van de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] [appellant] een afschrift gezonden van de in rechtsoverweging 2.5 geciteerde brief van [partijdeskundige] Motoren. Voorts heeft zij [appellant] geschreven:
(...) Hierbij stel ik u middels deze brief officieel in gebreke. Ik sommeer u om de reparatiekosten aan cliënt terug te betalen door binnen twee weken na heden
€ 1.474,31 over te maken op één van de bovengenoemde kantoorrekeningen onder vermelding van het dossiernummer. Ik sommeer u daarnaast om binnen twee weken na heden kosteloos tot algeheel herstel van de motor over te gaan of om een ondertekende en gedateerde machtiging af te geven voor herstel volgens de offerte van [partijdeskundige] Motoren d.d. 9 juli 2003, uiteraard op uw kosten.(...)
2.8 Bij brief van 5 september 2003 heeft de door [appellant] ingeschakelde advocaat, mr. Van Dalen, geantwoord dat [appellant] geen gevolg zal geven aan de sommaties van [geïntimeerde].
Het geding in eerste aanleg
3. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde reparatiekosten van € 1.474,31 en [geïntimeerde] te machtigen de motor door [partijdeskundige] Motoren dan wel een ander bedrijf te laten herstellen en [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] de kosten hiervan ten bedrage van € 2.828,72 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 9 september 2003, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 23 januari 2005 een deskundigenbericht gelast met betrekking tot de in rechtsoverweging 5.1 van dat vonnis geformuleerde vragen.
5. De deskundige heeft ondermeer geoordeeld dat de geconstateerde gebreken aan de krukas en de versnellingsbak c.q. wisselbak zich bij dit type motor en bij deze kilometerstand van circa 15.029 in redelijkheid niet behoorden voor te doen.
De deskundige heeft de kosten van herstel van genoemde gebreken begroot op een bedrag van € 2.828,72 incl. BTW.
6. De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis overwogen dat [geïntimeerde] met vrucht een beroep heeft gedaan op non-conformiteit en heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
Ten aanzien van de grieven
7. De grieven I en III zijn gericht tegen rechtsoverweging 4 van het vonnis van
9 juni 2004 en rechtsoverweging 4 van het vonnis van 14 maart 2007 en komen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] binnen bekwame tijd - in de zin van artikel 7:23 BW - heeft geklaagd en dat [appellant] in verzuim is geraakt.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
8. Involge het bepaalde in artikel 7:23 BW kan een koper er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven.
9. De klachttermijn van artikel 7:23 BW begint te lopen zodra de koper weet of behoort te weten dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. Daarbij is vooral van belang de mate waarin de koper kan waarnemen dat het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Vast staat dat [partijdeskundige] Motoren [geïntimeerde] bij brief van 9 juli 2003 op de hoogte heeft gesteld van de resultaten van haar onderzoek en daarmee van de door haar aan de motor geconstateerde gebreken. Bovendien staat vast dat [geïntimeerde] daarover vervolgens bij brief van 14 augustus 2003 bij [appellant] heeft geklaagd.
10. [appellant] heeft benadrukt dat [geïntimeerde] heeft aangegeven al langere tijd klachten te hebben gehad over het functioneren van de motor en deze ook jegens [appellant] te hebben geuit. [appellant] heeft dat op zijn beurt weersproken.
Vast staat evenwel dat [geïntimeerde], nadat [appellant] de motor bijna een jaar ter reparatie onder zich had gehad en de motor op 23 mei 2003 weer ter beschikking had gesteld van [geïntimeerde] met een reparatienota, zich tot [partijdeskundige] Motoren heeft gewend met het verzoek een onderzoek te laten verrichten naar de deugdelijkheid van de motor. [appellant] heeft niet weersproken dat [geïntimeerde] pas door het rapport van [partijdeskundige] Motoren van 9 juli 2003 op de hoogte is geraakt met de gebreken waarmee de motor toen was behept.
Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] over zodanige deskundigheid beschikte dat hij de betreffende gebreken eerder had kunnen of behoren te ontdekken.
Nu de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] vijf weken na ontvangst van de bevindingen van [partijdeskundige] Motoren [appellant] daarvan op de hoogte heeft gesteld, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] [appellant] binnen bekwame tijd na ontdekking van de gebreken daarvan kennis heeft gegeven
11. [appellant] heeft verder aangevoerd dat hij niet in verzuim is geraakt omdat [geïntimeerde]
hem niet naar behoren in gebreke heeft gesteld aangezien [geïntimeerde] hem geen redelijke termijn voor nakoming heeft gegeven.
12. Het hof verwerpt ook dat verweer. [appellant] miskent namelijk dat de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] [appellant] bij brief van 14 augustus 2003 nadrukkelijk in gebreke heeft gesteld. Dit blijkt uit de hiervoor in rechtsoverweging 2.7 geciteerde passage uit genoemde brief. [appellant] is gesommeerd om de aan hem betaalde - en naar het oordeel van [geïntimeerde] vergeefs gemaakte - reparatiekosten te restitueren èn om binnen twee weken na dagtekening van die brief alsnog zelf zorg te dragen voor herstel van de motor dan wel een machtiging te verstrekken om dit herstel op zijn kosten te laten uitvoeren. [appellant] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven en heeft bij brief van zijn raadsman van 5 september 2003 laten weten ook niet van zins te zijn dat te doen. Daarmee is [appellant] in verzuim komen te verkeren, zowel involge het bepaalde in artikel 6:82 BW als het bepaalde artikel 6:83 BW.
De rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 9 september 2003 zelfs andermaal in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken tot herstel van de motor over te gaan, maar ook daarop is [appellant] niet ingegaan.
13. De grieven I en III falen.
14. Grief II richt zich tegen rechtsoverweging 2 van het eindvonnis, waarin de kantonrechter de conclusies en bevindingen van de deskundige tot de zijne maakt. [appellant] heeft bezwaar tegen de gang van zaken rond de totstandkoming van het deskundigenbericht en bestrijdt een aantal conclusies van de deskundige.
Ten aanzien van de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht
15. Wat de totstandkoming van het deskundigenbericht betreft, heeft [appellant] allereerst aangevoerd dat de deskundige zijn onderzoek niet in aanwezigheid van beide partijen is begonnen. Toen [appellant] arriveerde was de deskundige al in gesprek met [partijdeskundige] van [partijdeskundige] Motoren. Bovendien is [appellant], zo geeft hij bij akte van 11 juni 2008 aan, voortijdig vertrokken, zodat de deskundige ook toen nog informatie van [partijdeskundige] heeft kunnen krijgen buiten aanwezigheid van [appellant].
De deskundige is daardoor mogelijk uitgegaan van veronderstellingen die hem door [partijdeskundige] zijn aangereikt, maar waarop [appellant] niet heeft kunnen reageren, zo betoogt [appellant].
15.1 [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de deskundige voor de komst van [appellant] inhoudelijk met [partijdeskundige] over de zaak heeft gesproken.
16. [appellant] heeft bij zijn akte van 11 juni 2008 bezwaar gemaakt tegen het feit dat de deskundige bij brief van 28 maart 2008 (productie bij memorie van antwoord) heeft gereageerd op vragen van [geïntimeerde] zonder dat [appellant] daarvan in kennis is gesteld of in de gelegenheid is gesteld te reageren.
17. Hoewel het hof van oordeel is dat het in beginsel niet wenselijk is dat een deskundige - ook nadat hij zijn onderzoek heeft afgerond - zich uitsluitend met één van beide partijen verstaat, brengt de omstandigheid dat de deskundige op verzoek van [geïntimeerde] heeft aangegeven wat de gang van zaken bij het onderzoek is geweest, naar het oordeel van het hof niet mee dat dit afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van het uitgebrachte deskundigenbericht. Het deskundigenonderzoek was immers reeds afgerond op het moment dat de deskundige zijn brief van 28 maart 2008 schreef. Het hof ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan de inhoud van die brief, nu [appellant] deze bij zijn akte van 11 juni 2008 niet gemotiveerd heeft weersproken. De omstandigheid dat de deskundige zich met één van partijen heeft verstaan, zou wel in de weg kunnen staan aan een eventueel vervolgonderzoek door dezelfde deskundige, maar dat is thans niet aan de orde.
18. Voorts overweegt het hof als volgt.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] en de weergave van de gang van zaken tijdens het onderzoek door de deskundige in zijn brief van 28 maart 2008 is niet komen vast te staan dat de deskundige voor de komst van [appellant] inhoudelijk met [partijdeskundige] - die overigens geen partij, maar partijdeskundige is - over de zaak heeft gesproken.
Voorzover de deskundige na het voortijdige vertrek van [appellant] nog informatie heeft verzameld, vormt dat geen reden het deskundigenbericht terzijde te leggen, omdat [appellant] er zelf voor heeft gekozen de rest van het onderzoek niet meer bij te wonen terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
Wat er van het vorenstaande ook zij, het hof stelt vast dat [appellant] enkel de mogelijkheid oppert dat de deskundige is uitgegaan van onjuiste veronderstellingen die hem door [partijdeskundige] zijn aangereikt. [appellant] stelt evenwel niet dat uit het rapport volgt of anderszins is gebleken dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan.
[appellant] heeft wel opgemerkt dat de deskundige er ten onrechte vanuit is gegaan dat de zuigers door [appellant] waren geleverd, maar heeft daarbij niet aangegeven dat die informatie van [partijdeskundige] afkomstig zou zijn. Het hof constateert overigens dat op de bij inleidende dagvaarding overgelegde factuur van 23 mei 2003 staat vermeld dat [appellant] [geïntimeerde] wegens geleverde 'zuiger comp' een bedrag van € 164,60 in rekening brengt. Wat hier verder ook van zij, nu [appellant] op geen enkele wijze aangeeft wat de consequenties van deze vermeende onjuiste aanname zouden zijn, laat het hof deze stelling verder onbesproken en gaat daaraan voorbij.
19. [appellant] heeft ten aanzien van de totstandkoming van het rapport verder nog aangevoerd dat de door hem vervangen krukas niet ter inspectie aanwezig was. [geïntimeerde] heeft zulks gemotiveerd weersproken.
20. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat [appellant] de oorspronkelijke krukasunit heeft vervangen wegens een kwaliteitsprobleem inzake de harding van het metaal waaruit de krukasunit was gefabriceerd. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat de deskundige de oorspronkelijke krukas op het bedrijf van [appellant] heeft geïnspecteerd.
Het hof stelt vast dat [appellant] eerst in hoger beroep de stelling opwerpt dat de vervangende krukas tijdens de inspectie ontbrak. Bij zijn conclusie na deskundigenbericht in eerste aanleg heeft [appellant] geen melding gemaakt van het feit dat de krukas ontbrak. Integendeel: [appellant] stelde toen dat de krukas wel aanwezig maar gedemonteerd was. Ook bij zijn in eerste aanleg op 10 mei 2006 genomen akte heeft [appellant] geen melding gemaakt van het ontbreken van de krukas. [appellant] heeft geen enkele verklaring gegeven voor deze discrepantie in zijn verklaringen. Ook heeft hij nagelaten zijn stelling dat de vervangende krukas ontbrak te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een schriftelijke verklaring van degene die hem - blijkens het deskundigenrapport en zijn eigen stellingen - naar het onderzoek heeft vergezeld. Zulks had naar het oordeel van het hof wel op de weg van [appellant] gelegen, zeker in het licht van de bij memorie van antwoord overgelegde brief van de deskundige van 28 maart 2008 waarin wordt benadrukt dat alle van belang zijnde motoronderdelen ter inspectie aanwezig waren. Het hof gaat dan ook aan de stelling van [appellant] voorbij, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
21. [appellant] heeft voorts geklaagd over het feit dat de zogenoemde krukasmeting buiten zijn aanwezigheid heeft plaatsgehad. [geïntimeerde] - van wie gesteld noch gebleken is dat hij die meting wel heeft bijgewoond - heeft erop gewezen dat [partijdeskundige] [appellant] niet bij de krukasmeting wilde toelaten omdat hij zelf een procédé had ontwikkeld voor het in elkaar persen van Laverda-krukassen en dat hij dat bedrijfsgeheim niet wilde prijsgeven.
22. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft niet betwist dat het hier een door [partijdeskundige] zelf ontwikkeld geheim procédé betrof. Het hof is van oordeel dat de deskundige, gelet daarop, mocht besluiten dit deel van zijn onderzoek buiten aanwezigheid van partijen uit te voeren. Overigens zijn de belangen van [appellant] daardoor ook niet geschaad. De deskundige heeft in zijn rapport immers geconcludeerd dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat [appellant] de krukas op onjuiste wijze heeft teruggeperst, zoals [geïntimeerde] had gesteld.
Ten aanzien van de conclusies van de deskundige
23. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat de vervanging van de krukasunit door [appellant] een gevolg was van een kwaliteitsprobleem inzake de harding van het metaal waaruit de krukunit was gefabriceerd. Verder concludeert hij dat er als gevolg van het defect raken van de krukasunit metaaldelen van de kruktap zijn afgebrokkeld en terecht zijn gekomen in alle delen en kanalen van het smeersysteem. De deskundige is van oordeel dat [appellant] na het vervangen van de krukasunit heeft verzuimd alle onderdelen van het smeersysteem zodanig te reinigen dat alle metaalresten werden verwijderd. Als gevolg daarvan zijn beschadigingen in de vorm van 'vreetsporen' opgetreden aan de linker zuiger met cilinderbus alsmede aan het huis van de oliepomp.
24. [appellant] stelt als mogelijkheid dat het gebrek aan de krukas niet is ontstaan door het rijgedrag van [geïntimeerde]. [appellant] baseert zich daarbij op informatie van Laverda alsmede de mededeling dat hij verder nooit een Laverda-rijder bij zich heeft gehad met hetzelfde probleem.
Het hof acht die onderbouwing onvoldoende. Enerzijds omdat [appellant] zijn stelling dat Laverda hem informatie heeft verschaft niet heeft onderbouwd en anderzijds omdat [appellant] in het geheel niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel Laverda-rijders hij als klant heeft.
Bovendien onderschrijft [appellant] wel het oordeel van de deskundige (memorie van grieven sub 34) dat de vervanging van de krukasunit een gevolg was van een kwaliteitsprobleem. Weliswaar voert [appellant] aan dat hij daarvoor niet aansprakelijk is, maar daarmee miskent hij dat [geïntimeerde] zijn vordering niet alleen heeft gebaseerd op de stelling dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting om de motor naar behoren te repareren, maar tevens op de stelling dat [appellant] hem een motor heeft geleverd die niet de eigenschappen bezat die [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
25. De deskundige heeft voorts geoordeeld dat het aan de versnellingsbak geconstateerde gebrek, dat heeft geleid tot de reparatienota van 30 mei 2003, zich in alle redelijkheid bij dit type motor en het aantal gereden kilometers niet had mogen voordoen. Voort heeft de deskundige geoordeeld dat de reparatie die [appellant] aan de wisselbak heeft uitgevoerd zeer risicovol was.
[appellant] heeft over het ontstaan van het gebrek slechts opgemerkte dat het hem een raadsel is waarom de versnellingsbak het zo snel begaf. Hij heeft niet bestreden dat dit gebrek zich in alle redelijkheid niet had mogen voordoen.
Over de reparatie heeft [appellant] opgemerkt (memorie van grieven sub 38 en 44) dat de conclusie dat deze risicovol was, terecht is, maar dat de wisselbak wel voor de 100% functioneerde en een risicovolle reparatie iets anders is dan een slechte reparatie.
Het hof onderschrijft die opvatting van [appellant] niet. De deskundige geeft in zijn rapport (pagina 2, punt 5) immers in niet mis te verstane woorden te kennen dat de door [appellant] in eigen beheer gefabriceerde borgplaat een absoluut ondeugdelijk onderdeel was dat bovendien niet op juiste wijze functioneerde. De deskundige benadrukt in zijn conclusie dat de wisselbak door deze constructie tijdens het rijden volledig had kunnen blokkeren met desastreuze gevolgen. Door de reparatie zodanig uit te voeren dat daardoor een uiterst gevaarlijke situatie in het leven werd geroepen, is [appellant] tekort geschoten in zijn verplichting voor een deugdelijke reparatie zorg te dragen.
26. [appellant] heeft derhalve niet alleen een motor geleverd die niet beantwoordde aan hetgeen [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten doordat zowel de krukas als de versnellingsbak ondeugdelijk bleek, maar [appellant] is bovendien tekort geschoten in zijn verplichting de reparaties daaraan naar behoren uit te voeren. Door een en ander heeft [geïntimeerde] schade geleden.
27. [appellant] klaagt in deze grief ten slotte over de begroting door de deskundige van de herstelkosten. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de deskundige, die aansluit bij de offerte van [partijdeskundige] Motoren, niet gemotiveerd heeft waarom de door [partijdeskundige] begrote herstelkosten reëel waren.
28. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De deskundige heeft de bevindingen uit het rapport van [partijdeskundige] Motoren onder 4 tot en met 7 - welke betrekking hebben op de geconstateerde schade aan de motor en de wisselbak - onderschreven. [appellant] heeft benadrukt dat de deskundige daarbij de kanttekening heeft gemaakt dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat [appellant] de krukas niet goed heeft teruggeperst. [appellant] verbindt daaraan de conclusie dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de kosten van herstel van de gebreken.
Het hof acht die gevolgtrekking onjuist. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 27 is overwogen is [appellant] niet alleen aansprakelijk wegens het ondeugdelijk uitvoeren van reparaties, maar ook wegens het leveren van een motor die niet die eigenschappen bezat die op grond van de overeenkomst verwacht mochten worden. [appellant] heeft het oordeel van de deskundige dat het gebrek aan de krukas zich bij een motor van deze leeftijd en met deze kilometerstand niet had mogen voordoen, immers onweersproken gelaten.
29. De offerte die [partijdeskundige] Motoren heeft opgesteld, ziet op het herstel van de ook door de deskundige vastgestelde gebreken. Die offerte is naar het oordeel van het hof deugdelijk gespecificeerd.
Uit het feit dat de deskundige in antwoord op de vraag van de kantonrechter welke kosten er gemoeid zijn met herstel van geconstateerde gebreken aansluiting heeft gezocht bij de begroting van [partijdeskundige] Motoren volgt dat de deskundige de door deze gemaakte prijsopgave reëel acht. Naar het oordeel van het hof behoefde zulks onder de gegeven omstandigheden geen nadere motivering, terwijl zulks ook geen nadere onderbouwing behoeft in het licht van de ongemotiveerde betwisting door [appellant].
30. Grief II faalt.
31. Met grief IV komt [appellant] op tegen de hoogte van de door de kantonrechter toegewezen schade. Ten aanzien van de kosten van herstel, die de kantonrechter heeft toegewezen overeenkomstig de begroting van de deskundige, herhaalt [appellant] de argumenten die het hof in het kader van grief II heeft besproken en verworpen. Het hof verwijst naar hetgeen dienaangaande in de rechtsoverwegingen 28 en 29 is overwogen.
[appellant] verzet zich bovendien tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de door [geïntimeerde] aan hem betaalde herstelkosten moet terugbetalen omdat de door [appellant] uitgevoerde reparaties ineffectief zijn gebleken.
[appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat hij naast de reparatie aan de krukas ook andere werkzaamheden heeft verricht die volkomen los staan van de nadien gebleken problemen. Daarmee zou een bedrag van € 600,-- gemoeid zijn geweest.
32. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
De nota ten bedrage van € 100,-- had betrekking op het repareren van de versnellingsbak en hield derhalve verband met de aan het licht gekomen gebreken.
De nota ten bedrage van € 1.374,31 bestond grotendeels uit werkloon (€ 605,--) en Laverda onderdelen (€ 539,--). Uit de omschrijving van die onderdelen op de nota - 'Kruktap, Drijfstang, BG en B Lager, Zuiger comp' - leidt het hof af dat het daarbij om motoronderdelen ging. Ook bij de overige op de nota genoemd posten, die niet alle goed leesbaar zijn, gaat het veelal om zaken ten behoeve van het functioneren van de motor: motorolie, oliefilter, koelvloeistof, bougies, keerring.
Nu [appellant] heeft nagelaten om gespecificeerd aan te geven welke van de door hem in rekening gebrachte posten los staan van de geconstateerde gebreken, passeert het hof zijn verweer omdat dat onvoldoende gemotiveerd is.
33. Grief IV faalt.
34. Grief V richt zich tegen de toewijzing door de kantonrechter van de buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] voert aan dat de gevorderde kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan, omdat er slechts één standaardbrief zou zijn verzonden.
Uit de producties die bij inleidende dagvaarding in het geding zijn gebracht blijkt dat de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde] [appellant] tweemaal een uitvoerig schrijven heeft doen toekomen, dat mede was gericht op het bereiken van een oplossing in der minne. Het gaat hierbij derhalve niet slechts om werkzaamheden ter inleiding van de procedure. Nu de kosten bovendien niet als bovenmatig zijn aan te merken heeft de kantonrechter deze naar 's hofs oordeel terecht toegewezen.
35. Grief V faalt.
36. Grief VI mist zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
Slotsom
37. [appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 23 januari 2005. De vonnissen van 9 juni 2004 en 14 maart 2007 zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten worden wat het salaris van de advocaat betreft tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 948,-- (1,5 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voorzover dat is gericht tegen het vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2005;
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter van 9 juni 2004 en 14 maart 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 254,-- aan verschotten en € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. De Bock, voorzitter, Verschuur en Onnes-Wind, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 november 2008 in bijzijn van de griffier.