3. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1. [appellant] (geboren [in] 1959) is op 23 september 1991 in de functie van elektromonteur voor onbepaalde tijd bij Installatietechniek c.s. in dienst getreden. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.354,18 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag en emolumenten).
3.2. Installatietechniek c.s. exploiteren een elektrotechnisch installatiebedrijf en een loodgietersbedrijf, alsmede een kleinhandel in elektrotechnische artikelen, geluidsdragers, airconditioning en bliksemafleidingen. Er werken ongeveer 18 personen.
3.3. [appellant] is op 23 mei 2001 wegens arbeidsongeschiktheid uitgevallen. Dit uitvallen hield verband met nek- en schouderklachten en uitvalverschijnselen aan de linkerarm. [appellant] heeft zich die dag onder behandeling van zijn huisarts gesteld. Sindsdien is hij in verband met deze klachten behandeld door zijn huisarts en medisch specialist. Ook heeft hij Caesartherapie en (ortho)manuele therapie ondergaan.
3.4. Begin 2002 is [appellant], in overleg met de bedrijfsarts, weer begonnen met het verrichten van werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis. Blijkens een verslag van de bedrijfsarts verricht [appellant] in maart 2002 lichte magazijnwerkzaamheden. Hij moet met deze werkzaamheden doorgaan.
3.5. In mei 2002 vinden gesprekken plaats tussen de arbeidsdeskundige van het UWV, [appellant] en Installatiechniek c.s. Bij die gesprekken komt, blijkens de overgelegde gespreksverslagen, opgesteld door de arbeidsdeskundige van het UWV, naar voren dat [appellant] beperkt inzetbaar is in het magazijn. Hij ervaart tijdens het werk en daarna forse pijnen. Om die reden zijn er volgens de arbeidsdeskundige ernstige twijfels met betrekking tot de passendheid van het magazijnwerk. Bij Installatietechniek c.s. is volgens de arbeidsdeskundige vooralsnog geen passende functie voorhanden. In de verslagen wordt melding gemaakt van de toezegging van Installatietechniek c.s. om te proberen [appellant] via een proefplaatsing bij een zakenrelatie te detacheren en om hem aan te melden bij Entree.
3.6. Bij beslissing van het UWV van 29 april 2002 wordt aan [appellant] met ingang van 27 mei 2002 een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheids-percentage van 35 - 45 toegekend. Nadat [appellant] bezwaar heeft gemaakt tegen deze beslissing, is deze beslissing ingetrokken en is deze vervangen door een nieuwe beslissing, waarbij aan [appellant] met ingang van 27 mei 2002 een WAO-uitkering is toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 - 100.
3.7. Blijkens een rapportage van 7 oktober 2002 van de arbeidsdeskundige van het UWV ondergaat [appellant] een behandeling bij een revalidatiearts en is hem afgeraden om gedurende deze behandeling arbeid te verrichten. De reïntegratieactiviteiten zullen weer worden opgepakt na afloop van de behandeling.
3.8. Uit een rapport van 1 mei 2003 van de arbeidsdeskundige blijkt dat [appellant] in januari van dat jaar bij wijze van therapie voor enkele uren per dag weer is begonnen in het magazijn. Het rapport vermeldt onder meer:
"Indien de belanghebbende dit lichamelijk aankan voor een min of meer volledige werkweek zal de werkgever hem t.z.t. de functie van magazijnmeester aanbieden."
Volgens het rapport vraagt een aantal punten aandacht en wellicht een voorziening. Het betreft allereerst de scholing van [appellant], die kennis van het gebruik van computers, administratief inzicht en andere relevante kennis van magazijnbeheer mist. "Met belanghebbende en zijn werkgever, dhr. [geïntimeerde 3], sprak ik af dat de werkgever op zoek gaat naar een adequate opleiding en daarvoor een begroting bij mij zal indienen."
Voorts heeft [appellant] volgens het rapport, in verband met zijn klachten behoefte aan een goed verstelbare bureaustoel met verstelbare hoofdsteun. "De werkgever zal in eerste instantie zelf op zoek gaan naar zo'n stoel en een offerte vragen."
Verder is ten behoeve van het zicht op de bovenste schappen een verrijdbaar opstapje nodig en verzoekt [appellant] voor het rijden in de eigen auto, die hij ook voor het werk gebruikt, om een verstelbare hoofdsteun.
In de conclusie van het rapport schrijft de arbeidsdeskundige dat [appellant] voorlopig ingedeeld blijft in de klasse 80-100% arbeidsongeschiktheid en dat te zijner tijd een nieuw medisch oordeel inzake (verwachte) belastbaarheid noodzakelijk is.
3.9. Op 28 oktober 2003 hebben Installatietechniek c.s. bij het Centrum voor Werk en Inkomen (het CWI) een ontslagvergunning voor [appellant] gevraagd in verband met diens inmiddels (ruim) twee jaar durende arbeidsongeschiktheid. [appellant] heeft verweer gevoerd. De vergunning is bij beslissing van 23 december 2003 geweigerd, omdat
"werknemer op dit moment 6 uur per dag werkt en niet wordt uitgesloten dat werknemer op termijn 8 uur per dag kan werken en werkgever niet heeft aangegeven dan wel niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet mogelijk is."
3.10. In het kader van de procedure bij het CWI heeft het UWV advies uitgebracht. Het schriftelijk advies van 19 november 2003 vermeldt onder meer:
"Belanghebbende heeft thans nog een uitkering WAO op basis van 80/100%. Recent medisch onderzoek heeft aangetoond dat er forse beperkingen zijn doch dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Ingeval van passende arbeid is 8 uur werken per dag mogelijk. Volledig herstel wordt niet verwacht. (...)De werkgever is van mening dat betrokkene onvoldoende (in uren) inzetbaar is in de functie van magazijnmeester. De voorgestelde aanpassingen (zie rapportage d.d. 1-5-2003) zijn echter onvoldoende of niet doorgevoerd."
3.11. [appellant] heeft zich na het aanvragen van de ontslagvergunning ziek gemeld.
3.12. In een brief van 25 februari 2004 aan Installatietechniek c.s. heeft FNV Bondgenoten namens [appellant] aangegeven dat [appellant] een MRI-scan had ondergaan en dat hij op 30 maart 2004 een afspraak heeft met de neurochirurg, waarbij de mogelijkheid van werkhervatting aan de orde zal komen. In de brief is Installatietechniek c.s. gevraagd om [appellant] na 30 maart 2004 op te roepen voor een gesprek over een werkhervatting in een passende functie. Installatietechniek c.s. hebben niet op deze brief gereageerd.
3.13. In een brief van 11 maart 2004 aan [appellant] maakten Installatietechniek c.s. aanspraak op terugbetaling door hem van teveel betaald salaris. Volgens Installatietechniek c.s. zouden zij [appellant] na mei 2003 ten onrechte het volledige salaris, in plaats van 70%, hebben doorbetaald. De gemachtigde van
[appellant] heeft de vordering van Installatietechniek c.s. betwist en heeft geprotesteerd tegen de door Installatietechniek c.s. toegepaste verrekening van hun vordering met de door Installatietechniek c.s. ontvangen bedragen uit hoofde van een afgesloten WAO-gat verzekering. Installatietechniek c.s. hebben, nadat [appellant] het aanhangig maken van een procedure had aangekondigd en Installatietechniek c.s. rechtskundig advies hadden ingewonnen, de uitkering betreffende de WAO-gat verzekering uitbetaald.
3.14. Op 19 juli 2004 heeft op het bedrijf van Installatietechniek c.s. een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, nadat Installatietechniek c.s. [appellant] hadden opgeroepen weer op het werk te verschijnen. Partijen konden geen afspraken maken over een werkhervatting van [appellant].
3.15. Blijkens een rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV van 30 augustus 2004 zijn onvoldoende functies en arbeidsplaatsen gevonden om ten aanzien van [appellant] over te gaan tot een schatting anders dan 80-100 % arbeidsongeschiktheid. In het rapport wordt het gesprek met [appellant] over zijn belastbaarheid als volgt weergegeven:
"Voor toename bleek in de praktijk dat de aangeboden aangepaste arbeid bij [geïntimeerde 3] Installatietechniek moeizaam vol te houden was. Half doorgevoerde aanpassingen vertroebelden het beeld van haalbaarheid na bijscholing. Hernieuwde uitval en wederzijdse irritaties verstoorden het reïntegratieproces dat nu volledig tot stilstand is gekomen. De toename van beperkingen en daarmee de afname van belastbaarheid maken nu wel duidelijk dat het magazijnwerk zoals dat zich bij deze werkgever voordoet, ook met bijscholing en aanpassingen, niet meer als passend kan worden aangemerkt. Belanghebbende zal niet in staat zijn binnen de structuur van de relevante arbeidsbehoefte van dit specifieke bedrijf rendabel te functioneren in de daar voorkomende functies, ook niet in het magazijn. Het thans toegenomen beperkte gebruik van beide armen in combinatie met de reeds bekende nekklachten zijn verantwoordelijk voor het wegvallen van zijn mogelijkheden bij deze werkgever."
In de conclusie van de arbeidsdeskundige is onder meer vermeld:
"Gegeven de huidige belastbaarheid zie ik binnen de kaders van het reguliere bedrijfsleven geen passende mogelijkheden ontstaan (...) Aanmelden inzake begeleiding en bemiddeling bij een reïntegratiebedrijf is niet aan de orde."
3.16. In een brief van 7 september 2004 aan Installatietechniek c.s. schreef de arbeidsdeskundige:
"Recentelijk werd de heer [appellant] opnieuw gezien door onze verzekeringsarts. Deze constateerde een toename van beperkingen. Deze toename van beperkingen, bij de reeds bestaande beperkte belastbaarheid, maken dat ik, kennisgenomen hebbende van de relevante arbeidsmogelijkheden binnen uw onderneming, van mening ben dat belanghebbende niet meer in staat is op rendabele wijze ingezet te worden als magazijnmedewerker."
3.17. Installatietechniek c.s. hebben vervolgens opnieuw een ontslagvergunning aangevraagd. De vergunning is hun door het CWI bij beslissing van 17 maart 2005 verleend.
3.18. Installatietechniek c.s. hebben de arbeidsovereenkomst met [appellant] daarop per 30 juni 2005 opgezegd.