ECLI:NL:GHLEE:2009:BH0651

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001272-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor cocaïnehandel en export naar Spanje

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, die gedurende bijna zeven jaar betrokken was bij de handel in cocaïne, werd in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar veroordeeld voor andere feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met anderen, opzettelijk cocaïne heeft verkocht en vervoerd, en dat hij betrokken was bij de export van cocaïne naar Spanje. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft deze straf aangepast aan de nieuwe regeling inzake voorwaardelijke invrijheidstelling. De totale gevangenisstraf is vastgesteld op 1060 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de verdachte niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een andere tenlastelegging. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar het hof heeft de straf gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. Het hof heeft ook een geldbedrag van € 3.791,85 verbeurd verklaard, dat door de verdachte was verkregen uit de bewezen verklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de cocaïnehandel en de impact daarvan op de volksgezondheid en de maatschappij.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001272-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-630076-06
Arrest van 22 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van
29 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, heeft hem ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot straffen en heeft een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen goederen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 april 2008.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en dat het hof het in beslag genomen geldbedrag zal verbeurdverklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - onder 1 en 2 ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 3 december 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 31 mei 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (te weten naar/in [land]), als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 400, althans ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 3 december 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2] en/of elders in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 april 2006 tot en met 31 mei 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (te weten naar/in [land]), als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
ten aanzien van de periode van 1 januari 2000 tot en met 16 maart 2003:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid,
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de periode van 17 maart 2003 tot en met 3 december 2006:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
onder 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna zeven jaren in cocaïne gehandeld. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte niet alleen zelf dealde, maar ook anderen voor zich liet dealen. Daarnaast was verdachte als mededader betrokken bij de export van cocaïne van Nederland naar [land]. Door aldus te handelen heeft verdachte het gebruik van een voor de volksgezondheid zeer schadelijk middel bevorderd. Bovendien pleegt de handel in harddrugs gepaard te gaan met overlast en het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft met zijn handelen de maatschappij bewust aan deze risico's blootgesteld.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vormt de door de rechtbank opgelegde straf een passende bestraffing. Het hof zal deze straf aanpassen aan de per 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Verbeurdverklaring
Het door het hof verbeurd te verklaren geldbedrag is daarvoor vatbaar. Dit geldbedrag is immers geheel of grotendeels door middel van de onder 1 bewezen verklaarde feiten verkregen, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat het geld aan verdachte toebehoort.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 2 en 10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 14a (oud), 14a, 14b (oud), 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van duizend zestig dagen;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van driehonderd dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd:
- het in beslag genomen geldbedrag van € 3.791,85.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. J. Hielkema en
mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.