Parketnummer: 24-001806-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-745106-07
Arrest van 26 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
verblijvende te [verblijfplaats], [verblijfadres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft voorts beslist op de vordering van een benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair te vervangen door 100 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot eenzelfde bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2006, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en) koper(draad) (ter waarde van ongeveer 250 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2006 tot en met 4 september 2006,
te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een loods/pand, gelegen aan of bij de[adres 1], aldaar, heeft weggenomen (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) koper (onder meer zogeheten papegaaienbekken) en/of een boiler/ketel (grotendeels bestaande uit koper), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2006 tot en met 19 juli 2006,
a)
te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van(af) een kerk, gelegen aan of bij de [adres 2], aldaar, heeft weggenomen een of meer koperen (regen)pijp(en), althans (een) hoeveelhe(i)d(en) koper, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de[kerk 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
b)
te [plaats 3], in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van(af) een kerk, gelegen aan of bij de[adres 3], aldaar, heeft weggenomen een of meer koperen (regen)pijp(en), althans (een) hoeveelhe(i)d(en) koper, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de[kerk 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
c)
te [plaats 4], in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van(af) een kerk, gelegen aan of bij het [adres 4], aldaar, heeft weggenomen een of meer koperen (regen)pijp(en), althans (een) hoeveelhe(i)d(en) koper, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [kerk 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat:
1.
hij op 6 oktober 2006, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid koperdraad (ter waarde van ongeveer 250 euro), toebehorende aan [benadeelde];
2.
hij in de periode van 31 augustus 2006 tot en met 4 september 2006, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een loods, gelegen aan de [adres 1], aldaar, heeft weggenomen een grote hoeveelheid koper (onder meer zogeheten papegaaienbekken) en een boiler (grotendeels bestaande uit koper), toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
3.
hij in de periode van 17 juli 2006 tot en met 19 juli 2006,
a)
te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een kerk, gelegen aan de [adres 2], aldaar, heeft weggenomen koperen regenpijpen, toebehorende aan de [kerk 1]
b)
te [plaats 3], in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een kerk, gelegen aan de [adres 3], aldaar, heeft weggenomen koperen regenpijpen, toebehorende aan de [kerk 2]
c)
te [plaats 4], in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een kerk, gelegen aan het [adres 4], aldaar, heeft weggenomen koperen regenpijpen, toebehorende aan de [kerk 3].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
onder 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 17 juli 2006 tot en met 6 oktober 2006 schuldig gemaakt aan een vijftal diefstallen. Verdachte heeft, al dan niet in vereniging, koperen voorwerpen gestolen, om deze vervolgens aan een handelaar te verkopen. Hij heeft hierdoor niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betrokkenen, maar ook schade toegebracht aan de gebouwen waarin of waaraan de voorwerpen zich bevonden. Het gaat hier om ergerlijke feiten, die veel schade en hinder meebrengen voor de betrokkenen.
Verdachte heeft bovendien tijdens zijn verhoor door de politie op 27 januari 2007 (pagina 85 tot en met 87 van het procesdossier-verbaal) erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het op de dagvaarding genoemde ad-informandum feit, een diefstal in vereniging door middel van braak, welk feit door het hof zal worden meegewogen in de op te leggen straf. Het dient daarmee als afgedaan te worden beschouwd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 6 november 2008 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende dient verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de schade die verdachte door het plegen van deze feiten heeft veroorzaakt, is het hof van oordeel dat de duur van de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof zal derhalve een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur opleggen. Deze straf heeft mede ten doel te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zal aan verdachte een werkstraf van na te melden duur worden opgelegd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en deels niet-ontvankelijk is verklaard en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Vast staat dat door het onder 2 bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij rechtstreeks schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van het hof staat in ieder geval vast dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 655,-, zijnde de schade die is ontstaan door de diefstal van een boiler. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door één of meerdere mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Het hof is van oordeel, dat de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het voorgaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof acht het in het belang van de benadeelde partij aan de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, in voege als na te melden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d, 36f (oud), 57 (oud), 63 (oud), 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderd dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij,[bedrijf], gevestigd te [plaats], tot een bedrag van zeshonderdvijfenvijftig euro;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft/hebben betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt
- tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zeshonderdvijfenvijftig euro ten behoeve van het slachtoffer[bedrijf]
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft/hebben betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. F. Vellinga-Schootstra en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van
mr. M. Koster als griffier, zijnde mrs. Vellinga-Schootstra en Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.