ECLI:NL:GHLEE:2009:BH2315

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002484-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • S.H. Wachter
  • J.P. van Stempvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met alcoholgebruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling door de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van het overtreden van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, doordat hij op 24 mei 2007 als bestuurder van een vrachtauto onder invloed van alcohol heeft gereden. Het alcoholgehalte in zijn adem bleek 550 microgram per liter te zijn, wat aanzienlijk hoger is dan de toegestane 220 microgram. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 900,- en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.

De verdachte heeft tijdig hoger beroep aangetekend. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 800,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat de remmen van de vrachtauto niet naar behoren werkten of dat er een gevaarlijke situatie was ontstaan.

Bij de strafmotivering heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 900,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met de mogelijkheid om de geldboete in termijnen te betalen. De bijkomende straf zal niet worden uitgevoerd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002484-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-757072-07
Arrest van 9 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 2 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1941] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.A. Veenstra, advocaat te Joure.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf en een overtreding veroordeeld tot een straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ten aanzien van het onder 1 laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 800,-, subsidiair 16 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 8 maanden. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot twee weken hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 24 mei 2007 te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (vrachtauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 550 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
feit 2:
hij op of omstreeks 24 mei 2007 te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de A-32, terwijl:
- hij, verdachte, reed onder invloed van alcoholhoudende drank en/of
- de remmen van de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet naar behoren
werkten en/of
- de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto olie lekte, en toen (vervolgens) niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, immers reed hij, verdachte, (meermalen) met de door hem bestuurde vrachtauto geheel of gedeeltelijk op de weghelft bestemd voor het hem over die weg tegemoetkomend verkeer, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de remmen van de vrachtwagen van verdachte niet naar behoren werkten. Evenmin is gebleken dat verdachte zich op de (autosnel)weg A-32 heeft begeven op de weghelft welke is bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer. Nu voorts niet is komen vast te staan dat er een zodanige hoeveelheid olie uit de vrachtauto van verdachte op het wegdek is gelekt dat er sprake is geweest van een (potentieel) gevaarlijke situatie voor het overige verkeer, is de enkele omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde en onvoldoende rechts heeft gehouden, niet voldoende voor bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 24 mei 2007 te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (vrachtauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 550 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1: overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 24 mei 2007 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, door een vrachtauto te besturen, terwijl het alcoholgehalte van zijn adem op dat moment aanmerkelijk hoger was dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, te weten 550 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede gelet op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten in dit soort zaken, acht het hof een geldboete en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in beginsel geboden. Gelet echter op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is het hof van oordeel dat in dit geval met oplegging van een geldboete en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur kan worden volstaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24 (oud), 24a (oud) en 24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van negenhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van achttien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in tien opeenvolgende maandelijkse termijnen elk groot negentig euro;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van
mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.