ECLI:NL:GHLEE:2009:BH2337

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000132-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • S.H. Wachter
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • J.P. van Stempvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk voordeel trekken uit een door misdrijf verkregen bijstandsuitkering

In deze zaak heeft het gerechtshof te Leeuwarden op 9 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk profiteren van een door misdrijf verkregen bijstandsuitkering. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van de woning en voorzieningen van zijn vriendin, die een bijstandsuitkering ontving, zonder dit te melden aan de sociale dienst. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de situatie en dat hij voordeel had getrokken uit de uitkering van zijn vriendin. De advocaat-generaal had een werkstraf van 150 uren gevorderd, met als alternatief 75 dagen hechtenis. Het hof heeft deze vordering toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft ook overwogen dat er geen sprake was van psychische overmacht, zoals door de raadsvrouw was aangevoerd. De feiten zijn als ernstig beoordeeld, gezien het misbruik van het sociale zekerheidsstelsel en de gevolgen daarvan voor de gemeenschap.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000132-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-810119-07
Arrest van 9 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
16 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdacht zal veroordelen tot een werkstraf van 150 uren, subsidiar 75 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 03 februari 2003 tot en met 31 juli 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de door[medeverdachte] bewoonde woning (aan de [adres] te [woonplaats] en/of van de in die woning aanwezige voorzieningen en/of opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die woning en/of die voorzieningen en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of (vervolgens) de Wet Werk en Bijstand, welke door die [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde, althans op welk bovengenoemd adres verdachte zijn hoofdverblijf had - door valsheid in geschrifte en/of door het opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht en/of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk voordeel heeft genoten uit de uitkering van [medeverdachte]. Verdachte verbleef weliswaar meerdere dagen per week in de woning van [medeverdachte], maar er was sprake van een splitsing tussen hun financiën, zodat elk van beiden voor zich zelf zorgde, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat hij in 1999 heeft samengewoond met [medeverdachte] in [plaats 2], maar dat hun relatie is verbroken. [medeverdachte] is toen alleen in [plaats 1] gaan wonen, maar er was nog wel contact met verdachte. [medeverdachte] is toen zwanger geraakt van hun beider kind en sinds de geboorte is verdachte steeds meer gaan verblijven in [plaats 1] bij [medeverdachte]. Verdachte heeft voorts verklaard dat zijn sociale leven zich vanaf begin 2003 hoofdzakelijk in [plaats 1] afspeelt, omdat hij daar zijn hoofdverblijf heeft. Vanuit de woning van [medeverdachte] leidt hij met verdachte en hun kinderen hun sociale leven.
De verklaring van [verdachte] dat hij in de ten laste gelegde periode hoofdzakelijk verbleef in de woning van verdachte, wordt ondersteund door een tweetal getuigenverklaringen van buurtbewoners.
Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte] de gewone boodschappen voor het gezin betaalde kookte en de was deed voor het hele gezin, zonder dat verdachte daarvoor een vergoeding betaalde. Ook werd van de uitkering van [medeverdachte] de huur, gas water en licht betaald voor de woning te [plaats 1], waarin ook verdachte zijn hoofdverblijf had, zonder dat daar een vergoeding van verdachte tegenover stond.
Nu verdachte blijkens zijn verklaring wist dat [medeverdachte] een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande ouder ontving en dat zij op de rechtmatigheids-onderzoeksformulieren geen melding maakte dat verdachte in haar woning verbleef, noch aan de gemeente doorgaf dat verdachte bij haar verbleef, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 03 februari 2003 tot en met 31 juli 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de door [medeverdachte] bewoonde woning (aan de [adres] te [woonplaats] en van de in die woning aanwezige voorzieningen en opzettelijk eet- en drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die woning en die voorzieningen en eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en vervolgens de Wet Werk en Bijstand, welke door die [medeverdachte] - op welk bovengenoemd adres verdachte zijn hoofdverblijf had - door valsheid in geschrifte en door het opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, hebbende verdachte aldus telkens opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van psychische overmacht.
Ter motivering van dit beroep op psychische overmacht zijn echter geen, althans onvoldoende, feiten of omstandigheden aangedragen, noch anderszins aannemelijk geworden, die dat beroep kunnen dragen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in de in de bewezenverklaring genoemde periode zijn hoofdverblijf gehad in de woning van zijn vriendin [medeverdachte], terwijl zij samen twee kinderen hadden. In die periode kreeg [medeverdachte] een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande ouder. [medeverdachte] heeft op de daarvoor bedoelde formulieren valselijk opgegeven dat zij alleen met haar kinderen in haar woning verbleef en zij heeft voorts nagelaten bij de sociale dienst te melden dat verdachte met grote regelmaat ook in haar woning verbleef. Verdachte was van het voorgaande op de hoogte. De huur van de woning van [medeverdachte] werd betaald van de uitkering en ook de nutsvoorzieningen en de eet- en drinkwaren werden bekostigd door middel van de uitkering.
Verdachte heeft door zo te handelen geprofiteerd van misbruik van het sociale zekerheidsstelsel, waardoor voor hem een betere financiële situatie is ontstaan. Hij heeft zichzelf bevoordeeld ten koste van de gemeenschap.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 november 2008 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat de feiten een onvoorwaardelijke werkstraf rechtvaardigen. Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal opnieuw gevorderde werkstraf van 150 uren passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 57 (oud) en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenzeventig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Van stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.