ECLI:NL:GHLEE:2009:BH2982

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001478-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met werkstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van opzettelijke mishandeling van zijn vriendin op 7 augustus 2002. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen, en het hof heeft verstek verleend. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling. De verdachte had zijn vriendin meermalen geslagen, geschopt en getrapt, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een geweldsdelict.

Bij de beoordeling van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, heeft het hof geconstateerd dat er onvoldoende voortvarendheid is betracht bij het betekenen van de uitspraak aan de verdachte. Dit leidde tot een schending van de redelijke termijn, maar het hof oordeelde dat de geconstateerde verdragsschending voldoende was gecompenseerd door de vaststelling dat inbreuk was gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. De opgelegde straf bleef daarom ongewijzigd. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001478-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-081037-02
Arrest van 16 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 3 juni 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 augustus 2002, in de [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 augustus 2002, in de [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen heeft geslagen en geschopt en getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 7 augustus 2002 schuldig gemaakt aan het opzettelijk mishandelen van zijn vriendin [slachtoffer]. Verdachte heeft zijn vriendin meerdere malen met geschoeide voet getrapt, geschopt en geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer].
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 2 december 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Het hof acht gelet op deze feiten en omstandigheden de opgelegde straf in eerste aanleg en de eis van de advocaat-generaal, inhoudende de oplegging van een werkstraf van 100 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk, passend en geboden.
Met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof het volgende. De politierechter heeft op 3 juni 2004 vonnis gewezen. Op 27 juli 2004 is getracht het afschrift aan verdachte in persoon uit te reiken. Het afschrift is echter uitgereikt aan de vriendin van verdachte, te weten [slachtoffer]. Vervolgens is pas op 24 mei 2008 het afschrift van dat vonnis aan verdachte in persoon uitgereikt. Uit het dossier blijkt niet dat er tussen 27 juli 2004 en 24 mei 2008 door het openbaar ministerie nadere pogingen zijn ondernomen om de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon te betekenen, terwijl het adres van verdachte gedurende deze periode bij de gemeentelijke basisadministratie bekend was.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat onvoldoende voortvarendheid is betracht bij het betekenen van de mededeling van de uitspraak aan de verdachte. Immers, het openbaar ministerie heeft niet tenminste éénmaal per jaar geprobeerd de mededeling uitspraak te betekenen, zodat er sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358). Nu de op te leggen (onvoorwaardelijke) taakstraf minder dan 100 uren beloopt, is de geconstateerde verdragsschending echter voldoende gecompenseerd door de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. Een vermindering van de op te leggen straf blijft daarom achterwege.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d, 63 (oud) en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot zestig uren, subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. L.T. Wemes en
mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.