De beoordeling
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtoverweging 2 (2.1 tot en met 2.13) zijn geen grieven gericht, zodat in hoger beroep van die feiten kan worden uitgegaan. Die feiten komen, tezamen met hetgeen voorts als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist omtrent de feiten vaststaat, op het volgende neer.
1.1. [appellanten] hebben in 1990 van [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) gekocht en geleverd gekregen de percelen met woning en bedrijfsgebouw gelegen aan de [adres].
1.2. [appellanten] hebben in 1993 geconstateerd dat sprake is van grond- en grondwaterverontreiniging op het bedrijfsperceel. Zij hebben in 1998 een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen [betrokkene], waarin zij veroordeling van [betrokkene] tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat gevorderd hebben.
1.3. [appellanten] hebben in november 2003 Van Santen de Hoog opdracht gegeven tot het verlenen van diensten bij de verkoop van de percelen met woning en bedrijfsgebouw. In dat kader heeft Van Santen de Hoog de onderhandse waarde van het woonperceel getaxeerd op € 245.000,00 en van het bedrijfsperceel op
€ 297.000,00, tezamen derhalve op € 542.000,00. Een perceel weidegrond van 3.500 meter aan de achterzijde van het perceel is buiten de taxatie gebleven. Van Santen de Hoog heeft het woon-, bedrijfs- en weideperceel tezamen met een vraagprijs van € 600.000,00 te koop aangeboden op haar internetsite.
1.4. Van Santen de Hoog heeft diverse werkzaamheden voor [appellanten] verricht, onder meer bestaande uit het voeren van onderhandelingen met de gemeente Winsum in verband met bestemmingsplanmogelijkheden en correspondentie en (telefoon)gesprekken met [appellanten] en/of hun raadsman.
1.5. De civiele procedure tegen [betrokkene] is geëindigd in een minnelijke regeling, die schriftelijk is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst d.d. 23 februari 2004. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat [appellanten] de percelen met woning en bedrijfsgebouw zullen terugleveren aan [betrokkene] tegen betaling door [betrokkene] van de geactualiseerde verkoopprijs, vermeerderd met een opslag wegens de verwervingskosten. De terugkoopprijs is gelijk aan de onderhandse verkoopwaarde, doch zonder acht te slaan op de gevolgen van de bodemverontreiniging, welke waarde zal worden vastgesteld door drie bindend adviseurs bij wege van bindend advies. Beide partijen zullen een bindend adviseur aanwijzen, die gezamenlijk een derde adviseur zullen benoemen. Indien de bindend adviseurs niet tot overeenstemming komen over de waarderingsgrondslag en/of de waardering zal aan de (fungerend) president van de rechtbank Groningen verzocht worden het bereiken van overeenstemming tussen de bindend adviseurs onder zijn of haar leiding te bewerkstelligen, aldus bedoelde overeenkomst.
1.6. [appellanten] hebben omstreeks 26 februari 2004 aan [adviseur], werkzaam bij Van Santen de Hoog, de opdracht gegeven als bindend adviseur op te treden. [betrokkene] heeft een vergelijkbare opdracht gegeven aan [adviseur 1] van DTZ Zadelhoff. [adviseur 2], werkzaam bij Overduin en Casander bedrijfsmakelaars BV, is als derde bindend adviseur aangewezen.
1.7. De drie bindend adviseurs hebben de volgende werkwijze gehanteerd.
[adviseur] heeft de percelen getaxeerd op € 510.000,00, [adviseur 1] op € 165.000,00. Vervolgens heeft [adviseur 2] de waarde van de percelen met woning en bedrijfsgebouw getaxeerd op € 296.000,00. Hij heeft deze waarde in het bindend advies vastgelegd. Alle drie de taxateurs hebben dit bindend advies vervolgens, op 17 maart 2004, ondertekend.
1.8. [appellanten] hebben het bindend advies niet aangetast, maar hebben de percelen met de woning en het bedrijfsgebouw aan [betrokkene] teruggeleverd. [betrokkene] heeft [appellant 1] een bedrag van € 296.000,00 met 10% verwervingskosten betaald en een bedrag vanwege bijkomende schade.
1.9. [appellanten] hebben de overeenkomst van opdracht tussen hen en de drie bindend adviseurs bij brief van 28 november 2005 ontbonden.
1.10. [appellanten] hebben tegen [adviseur] bij de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Onroerende Zaken (NVM) een klacht ingediend. Bij uitspraak van 19 november 2004 heeft de Raad van Toezicht geoordeeld dat [adviseur] anders heeft getaxeerd dan een behoorlijk makelaar/taxateur betaamt. De Raad van Toezicht heeft dit oordeel vooral gebaseerd op het grote verschil tussen de waardering(en) van
[adviseur] zelf en de waardering in het (mede) door hem ondertekende bindend advies.
1.11. [adviseur] heeft tegen dit oordeel beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Toezicht van de NVM. De Centrale Raad heeft het oordeel van de Raad van Toezicht bij uitsprak van 1 november 2005 bekrachtigd. Volgens de Centrale Raad stond het [adviseur], tegen de achtergrond van de door hemzelf gegeven waardering, niet vrij om zich te verbinden aan de waardering van makelaar [adviseur 3].
1.12. Op verzoek van [appellant 1] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Bij gelegenheid van dit verhoor zijn [appellanten], [adviseur 3], [betrokkene 1],
[adviseur] en [getuige] als getuigen gehoord.
1.13. Van Santen de Hoog heeft voor haar werkzaamheden drie facturen tot een totaalbedrag van € 5.346,08 naar [appellant 1] gestuurd. Betaling van deze facturen is achterwege gebleven.