Arrest d.d. 27 januari 2009
Zaaknummer 200.019.775/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.C. Zillinger Molenaar, kantoorhoudende te Heerenveen,
MoleMann Mental Health Clinics Friesland B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: MoleMann,
advocaat: mr. J. van den Bos, kantoorhoudende te Zutphen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 29 oktober 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 november 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van MoleMann tegen de zitting van 9 december 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, waarbij een productie is overgelegd en waarin de grieven zijn opgenomen, luidt:
''dat het gerechtshof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover bij dat vonnis [appellante] is veroordeeld zich verder te onthouden van uitlatingen anders dan overeengekomen in artikel 6 van de beëindigingovereenkomst, en haar een dwangsom is opgelegd;
en (subsidiair) zo deze vordering niet toewijsbaar zou zijn, het vonnis te vernietigen voor zover daarbij een dwangsom ten laste van [appellante] is bepaald;
en (meer subsidiair) zo deze vordering niet toewijsbaar zou zijn, de opgelegde dwangsom in tijd te beperken tot 2 jaar na de datum van het vonnis in eerste aanleg.
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het beroep.''
Er is van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord is door MoleMann, onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
1. ''de vorderingen in appel van [appellante] te verwerpen, dan wel af te wijzen en te bekrachtigen het vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden waarvan beroep;
2. [appellante] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep''
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu geen grief is ontwikkeld tegen het vonnis van 29 oktober 2008, voor zover in reconventie gewezen, kan [appellante] in zoverre niet in haar appel worden ontvangen.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.5) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Voorts staat als gesteld en niet (voldoend) gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet weersproken inhoud der overgelegde producties (zie met name productie 7 bij de inleidende dagvaarding) voorhands het volgende genoegzaam tussen partijen vast:
* [appellante] heeft zich voor 26 mei 2008 tegenover personeelsleden van MoleMann regelmatig negatief uitgelaten over (leidinggevenden van) MoleMann.
* [appellante] heeft zich in het verleden negatief over MoleMann uitgelaten jegens een huisartsenpraktijk, als gevolg waarvan de contacten tussen die huisartsenpraktijk en MoleMann op een laag pitje werden gezet.
Met betrekking tot de grief:
3. De grief strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter [appellante] ten onrechte heeft veroordeeld zich verder te onthouden van uitlatingen anders dan overeengekomen in artikel 6 van de beëindigingsovereenkomst, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,-- met een maximum van € 40.000,--.
4. [appellante] legt aan de grief ten grondslag dat, nu partijen ter zitting bij de voorzieningenrechter het eens zijn geworden over (de tekst van) een rectificatie van de gewraakte publicatie en [appellante] geen enkele intentie heeft om artikel 6 van de tussen haar en MoleMann gesloten vaststellingsovereenkomst (nogmaals) te schenden, het verbod, laat staan de daaraan verbonden dwangsom, achterwege hadden kunnen blijven. Subsidiair maakt [appellante] bezwaar tegen het feit dat het verbod (versterkt door een dwangsom) voor onbepaalde tijd is gegeven en haar dus het hele leven boven het hoofd hangt. Zij vraagt om een beperking in tijd van maximaal 2 jaar.
5. Het hof stelt bij de behandeling van de grief voorop dat in hoger beroep de vraag of [appellante], met het geven van een interview aan de Heerenveense Courant en de daarop gevolgde publicatie, artikel 6 van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft geschonden, niet meer ter discussie staat.
6. Krachtens vaste rechtspraak (zie HR 23 februari 1990, NJ 1990, 663) behoeft de enkele omstandigheid dat de aangesprokene toezegt een bepaalde handeling niet meer te zullen plegen, de rechter niet te beletten een verbod tot het plegen van een zodanige handeling op te leggen. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval. Het staat de rechter vrij aan zo'n verbod een dwangsom te verbinden.
7. De voorzieningenrechter heeft onder 5.2 van het beroepen vonnis gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij het met een dwangsom versterkte verbod heeft gegeven. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daar nog aan toe dat het feit dat [appellante] zich ook voor de gewraakte publicatie bij herhaling negatief over MoleMann heeft uitgelaten een extra argument is om de belangenafweging in het voordeel van MoleMann te doen uitvallen. Het hof oordeelt het in dat licht ook terecht dat het verbod is versterkt met een dwangsom.
8. Nu de in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst neergelegde regeling omtrent "communicatie" niet aan tijd gebonden is, oordeelt het hof geen termen aanwezig het verbod in tijd te beperken.
Slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in haar appel voor zover gericht tegen het op 29 oktober 2008 in reconventie gewezen vonnis;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van MoleMann tot aan deze uitspraak op € 303,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en Breemhaar, raden
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 januari 2009 in bijzijn van de griffier.