parketnummer: 24-000450-07
parketnummer eerste aanleg: 18-070416-04
Arrest van 17 februari 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 20 februari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2008 en 3 februari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde en hem ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de Reclassering gedurende de eerste 2 jaar van de proeftijd.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en dat deze benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 200,- en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en dat deze benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode tussen 1 juni 2000 en 1 maart 2004, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], op verschillende tijdstippen, met [slachtoffer 2] (geboren op [1988]) en/of [slachtoffer 1] (geboren op [1988]) en/of [betrokkene] (geboren op [1985]) die (elk) de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [betrokkene], hebbende verdachte
- (in of omstreeks de maand februari 2004) meermalen, althans eenmaal, zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of zijn tong in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of die [slachtoffer 2] bij/op haar kruis/vagina aangeraakt/betast en/of zijn penis tegen haar vagina aangeduwd en/of die [slachtoffer 2] in/over/aan haar borst(en) en/of tepel(s) gewreven en/of gelikt en/of gezogen en/of geknepen en/of gebeten en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en/of
- (in of omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2003) meermalen, althans eenmaal, zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of die [slachtoffer 1] over haar borsten gestreeld en/of bij/op haar kruis/vagina aangeraakt/betast en/of
- (in of omstreeks de periode van 1 juni 2000 tot en met 1 oktober 2000) meermalen, althans eenmaal, zijn vinger(s) in de vagina van die [betrokkene] geduwd/gebracht en/of die [betrokkene] bij/op haar borsten en/of haar kruis/vagina aangeraakt/betast;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode tussen 1 juni 2000 en 1 maart 2004 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], met [slachtoffer 2] (geboren op [1988]) en/of [slachtoffer 1] (geboren op [1988]) en/of [betrokkene] (geboren op [1985]), die toen (elk) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte
- (in of omstreeks de maand februari 2004) meermalen, althans eenmaal, zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of zijn tong in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of die [slachtoffer 2] bij/op haar kruis/vagina aangeraakt/betast en/of zijn penis tegen haar vagina aangeduwd en/of die [slachtoffer 2] in/over/aan haar borst(en) en/of tepel(s) gewreven en/of gelikt en/of gezogen en/of geknepen en/of gebeten en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en/of
- (in of omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2003) meermalen, althans eenmaal, zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of die [slachtoffer 1] over haar borsten gestreeld en/of bij/op haar kruis/vagina aangeraakt/betast en/of
- (in of omstreeks de periode van 1 juni 2000 tot en met 1 oktober 2000) meermalen, althans eenmaal, zijn vinger(s) in de vagina van die [betrokkene] geduwd/gebracht en/of die [betrokkene] bij/op haar borsten en/of haar kruis/vagina aangeraakt/betast;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2005 te [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen)
- met een hoge snelheid met een (personen)auto op deze [slachtoffer 3] is in-
afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 september 2005 te [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte (telkens) opzettelijk dreigend (meermalen),
- met een hoge snelheid met een (personen)auto op deze [slachtoffer 3] in
-afgereden en/of (vervolgens)
- met een hoge snelheid met een personenauto rakelings langs deze [slachtoffer 3] gereden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik trek je kop van je romp" en/of "Ik kom binnenkort bij jou thuis om jou te verbouwen" en/of "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Partiële vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen bij [betrokkene]heeft verricht. De verdachte heeft ontkend die ontuchtige handelingen te hebben begaan en de aangifte door [betrokkene] wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Voorts is geen sprake van een specifieke, deze verdachte kenmerkende en andere personen uitsluitende, modus operandi met betrekking tot de ten laste gelegde ontuchtige gedragingen, welke ondersteunend bewijs zou kunnen vormen.
Op grond hiervan kan hetgeen hieronder (overigens) onder 1 primair bewezen zal worden verklaard niet dienen tot schakelbewijs voor de aan de verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen jegens [betrokkene]. Dit leidt tot vrijspraak van laatstgenoemde handelingen.
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Het hof acht - evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde. Daartoe is gesteld dat de verdachte vrijwel alle van de onder 1 aan hem verweten handelingen ontkent.
Door [getuige 1], [slachtoffer 2] en [getuige 2] zijn aangaande die handelingen weliswaar belastende verklaringen afgelegd tegen de verdachte, maar die verklaringen bevatten zo veel tegenstrijdigheden en roepen zo veel vraagtekens op dat niet gesproken kan worden van wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de waarheid geweld is aangedaan doordat bepaalde gedragingen van de verdachte zijn aangedikt door degenen die belastend over de verdachte hebben verklaard.
Het hof overweegt hierover het volgende. De door de raadsvrouw genoemde personen die belastend hebben verklaard over de verdachte zijn afzonderlijk van elkaar gehoord door de politie en nadien door de rechter-commissaris. Uit de ter zake daarvan opgemaakte processen-verbaal blijkt dat zij spontaan verklaren over de door de verdachte gepleegde gewelddadige handelingen. Zij noemen daarbij dezelfde voorvallen, verklaren hier gedetailleerd over en geven in hun verklaringen regelmatig aan dat zij bepaalde voorvallen zelf hebben gezien en over andere voorvallen van elkaar hebben gehoord.
Hun verklaringen wijken weliswaar op een aantal - minder essentiële - punten van elkaar af, maar stemmen op hoofdlijnen overeen en ondersteunen elkaar op wezenlijke punten. Het hof hecht derhalve geloof aan deze verklaringen en acht deze betrouwbaar.
De enkele omstandigheid dat in die verklaringen niet wordt gerept over het dragen van een penispiercing door de verdachte, dan wel over een duidelijk zichtbare opening waarin de piercing kan worden gedragen of littekenweefsel op de plek waar de piercing kon worden aangebracht, maakt dit niet anders. Immers, niet vast staat dat de verdachte de penispiercing al had laten aanbrengen of droeg ten tijde van de onder 1 aan hem verweten gedragingen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat, zo de verdachte destijds al wel een penispiercing had of deze droeg, deze piercing met een afmeting van slechts 16 millimeter hen is ontgaan doordat deze op een voor hen niet onmiddellijk zichtbare plaats, te weten in het frenum van de penis van de verdachte, was aangebracht.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Het hof acht ook hier - evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk dreigend met een hoge snelheid met een personenauto op [slachtoffer 3] is ingereden of afgereden en/of met een hoge snelheid met een personenauto rakelings langs [slachtoffer 3] is gereden.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het overigens onder 2 subsidiair ten laste gelegde evenmin kan worden bewezen. Hiertoe is gesteld dat de wil van de verdachte niet daadwerkelijk gericht was op het teweegbrengen van vrees en dat niet elke onbeheerste uiting van woede enkel vanwege de laakbare woordkeus kan worden aangemerkt als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de raadsvrouw.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is - voor zover hier van belang - vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, NJ 2005, 448).
De door de verdachte aan [slachtoffer 3] gerichte bewoordingen zijn op zichzelf genomen voldoende om bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees te doen ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Het hof kent hier tevens doorslaggevende betekenis toe aan hetgeen [slachtoffer 3] in de aangifte ter zake van bedoelde mondelinge bedreiging heeft verklaard, te weten dat de verdachte hem met woorden heeft bedreigd vanwege de omstandigheid dat [slachtoffer 3] als getuige is opgeroepen in de zedenzaak in welke de verdachte is gedagvaard. [slachtoffer 3] heeft in de aangifte voorts verklaard dat hij vreest voor zijn leven en zich zorgen maakt, nu de verdachte reeds van tevoren aan hem kenbaar heeft gemaakt dat hij niet een voor de verdachte ongunstige verklaring moest afleggen.
Hetgeen [slachtoffer 3] voordien, op 15 september 2005, heeft verklaard tegenover de rechter-commissaris over de weerslag van de bedreiging(en) van de verdachte in zijn richting kan aan het bovenstaande niet afdoen, nu die verklaring is afgelegd voordat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zich heeft afgespeeld.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring
Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
hij in de periode tussen 1 juni 2003 en 1 maart 2004 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] op verschillende tijdstippen met [slachtoffer 2] (geboren op [1988]) en [slachtoffer 1] (geboren op [1988]) die elk de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], hebbende verdachte in februari 2004 zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd en zijn tong in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd en die [slachtoffer 2] op haar kruis/vagina aangeraakt en zijn penis tegen haar vagina aangeduwd en die [slachtoffer 2] in haar borsten geknepen en aan haar tepel(s) gewreven en gezogen en zich laten aftrekken door die [slachtoffer 2] en
in de periode van 1 juni 2003 tot en met 1 september 2003 meermalen zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en die [slachtoffer 1] bij haar kruis aangeraakt;
2 subsidiair.
hij op 19 september 2005 te [plaats 1][slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend deze [slachtoffer 3]
dreigend de woorden toegevoegd: "Ik trek je kop van je romp" en "Ik maak je af".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 primair en
2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 primair -
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair -
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De destijds bijna 40-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met twee destijds 15-jarige meisjes, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
De verdachte, die wist dat deze beide meisjes nog erg jong waren, heeft geen rekening gehouden met de ongelijkwaardige positie die tussen hem en de beide meisjes bestond. Zijn wetenschap over hun jonge leeftijd heeft hem er niet van weerhouden ontuchtige handelingen met hen te plegen.
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Gelet op het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en de beide slachtoffers is die bescherming extra geboden.
Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van de beide slachtoffers in ernstige mate geschonden, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen, onder meer in de vorm van een verstoring van de psychoseksuele ontwikkeling en van het vertrouwen in anderen. De verdachte is met voorbijgaan aan de belangen van de beide jonge slachtoffers slechts uit geweest op de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin deze jonge meisjes zich bevonden en heeft de verantwoordelijkheid die hij als volwassene ten opzichte van hen had volkomen genegeerd. De kwetsbaarheid komt niet alleen tot uitdrukking in beider jonge leeftijd, maar ook in de omstandigheid dat [slachtoffer 2] thuis problemen had en begeleiding ontving van het Bureau Jeugdzorg en [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het thuis niet zo lekker liep.
Uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die zich in het strafdossier bevinden blijkt dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] psychisch nog lijden onder hetgeen er door toedoen van de verdachte met hen gebeurd is.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3].
De bewoordingen die de verdachte daarbij heeft gebezigd veroorzaken veelal gevoelens van angst en onveiligheid bij degenen tot wie die woorden gericht zijn.
Blijkens de door [slachtoffer 3] gedane aangifte heeft de verdachte door het plegen van het hierboven aangeduide delict daadwerkelijk gevoelens van angst en onveiligheid bij [slachtoffer 3] opgewekt.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het omtrent de verdachte uitgebrachte rapport van Reclassering Nederland van 17 februari 2005, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding niet kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf, zoals in eerste aanleg is opgelegd.
Met name de ernst van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit maakt dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk en geboden is.
De verdachte heeft - kennelijk tegen beter weten in - een grotendeels ontkennende proceshouding ingenomen en heeft overigens een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen ten toon gespreid. Op grond hiervan, alsmede ter inperking van het gevaar voor herhaling van soortgelijke gedragingen door de verdachte, zal het hof aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd verbinden. Aan deze proeftijd zal het hof echter geen vorm van behandeling of toezicht verbinden, nu genoemd reclasseringsrapport een dergelijk advies niet bevat en van bereidheid van de zijde van verdachte daartoe niet is gebleken.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[betrokkene]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering van deze benadeelde partij in eerste aanleg deels is toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard en dat [betrokkene] zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Deze benadeelde partij dient in verband met de partiële vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande dient deze benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
[slachtoffer 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering van deze benadeelde partij in eerste aanleg deels is toegewezen en voor het overige is afgewezen en dat [slachtoffer 3] zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Deze vordering kan gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 200,- aangezien dat deel van de gevorderde immateriële schade, naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld, als het rechtstreekse gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt. De vordering dient voor het overige te worden afgewezen, op grond van het ontbreken van causaal verband tussen dat deel van de gevorderde schade en de onder 2 subsidiair bewezen verklaarde gedraging van de verdachte.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 200,- die door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 36f (oud), 57 (oud),
245 en 285 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen de aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt deze benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tweehonderd euro;
wijst af het door deze benadeelde partij meer of anders gevorderde;
bepaalt dat deze benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.
Mr. Aalders is buiten staat dit arrest te ondertekenen.