ECLI:NL:GHLEE:2009:BH3881

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.137/01 (voorheen rolnummer 0700656)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, dat op 16 mei 2007 is gewezen. De rechtbank had [appellant] veroordeeld tot betaling van € 3.000,-- aan [geïntimeerde], die stelde dat hij dit bedrag als geldlening aan [appellant] had verstrekt. [appellant] ontkende echter dat er sprake was van een geldlening. In eerste aanleg heeft de kantonrechter [geïntimeerde] bewijs opgedragen, waarna getuigen zijn gehoord. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] in zijn bewijsopdracht was geslaagd en wees de vordering toe, inclusief proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellant] de grieven aangevoerd, hoewel deze niet specifiek genummerd waren. Het hof oordeelt dat de inhoud van de memorie van grieven voldoende duidelijk maakt welke gronden [appellant] aanvoert. Het hof stelt vast dat de bewijslast voor het bestaan van de geldlening bij [geïntimeerde] ligt, en dat hij getuigen heeft laten horen om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof overweegt dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] voldoende steun bieden voor de stelling dat [geïntimeerde] geld aan [appellant] heeft geleend, maar dat niet bewezen is dat het geleende bedrag meer dan € 1.000,-- bedraagt.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [geïntimeerde] toe tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. De kosten van beide instanties worden gecompenseerd, zodat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Leeuwarden op 3 februari 2009.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 februari 2009
Zaaknummer 107.002.137/01 (voorheen rolnummer 0700656)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. F. Bakker, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de rolbeslissing houdende het bevelen van een comparitie van partijen, gegeven op 21 juni 2006 en in de vonnissen uitgesproken op 15 november 2006 en 16 mei 2007 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 augustus 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 16 mei 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 17 oktober 2007.
De conclusie van de memorie van grieven (met producties) luidt:
"(...) te vernietigen het vonnis gewezen tussen partijen op 16 mei 2007 door de Rechtbank Groningen, sector Kanton, locatie Groningen, en, opnieuw recht doende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden, bij arrest de vordering van geïntimeerde af te wijzen door hem daarin niet ontvankelijk te verklaren danwel te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, alsmede haar arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (met één productie) verweer gevoerd, met als conclusie:
"dat het Gerechtshof te Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton - locatie Groningen van 16 mei 2007 tussen partijen gewezen, bevestigt, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
[appellant] heeft vervolgens een akte genomen. [geïntimeerde] heeft daarop gereageerd met een antwoordakte, waarbij nog een productie is overgelegd.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
1. [geïntimeerde] heeft [appellant] voor de kantonrechter gedagvaard en gevorderd hem te veroordelen tot betaling van € 3.000,-- met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat hij [appellant] een bedrag van € 3.000,-- heeft geleend en dat [appellant] zijn terugbetalingsverplichting niet is nagekomen.
[appellant] heeft de gestelde geldlening ontkend. Bij tussenvonnis van 15 november 2006 is [geïntimeerde] bewijs opgedragen. Na de gehouden getuigenverhoren heeft de kantonrechter bij vonnis van 16 mei 2007 geoordeeld dat [geïntimeerde] in de bewijsopdracht is geslaagd. De vordering van [geïntimeerde] is toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Met betrekking tot de grieven
2. Vooropgesteld moet worden dat, hoewel [appellant] geen specifiek genummerde of afzonderlijk genoemde grieven heeft opgeworpen, uit de inhoud van de memorie van grieven voldoende blijkt welke gronden [appellant] aanvoert ten betoge dat het vonnis van 16 mei 2007 behoort te worden vernietigd. De inhoud van de memorie van antwoord geeft er blijk van dat zulks voor [geïntimeerde] kenbaar is en dat hem bekend is waartegen hij zich heeft te verweren.
3. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat hij van mening is dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] heeft voldaan aan zijn bewijsopdracht en dat de vordering van [geïntimeerde] ten onrechte is toegewezen.
4. Gelet op de betwisting door [appellant] van het bestaan van de door [geïntimeerde] gestelde geldlening rust de bewijslast ter zake op [geïntimeerde]. [geïntimeerde] is door de kantonrechter opgedragen zijn stellingen met betrekking tot het bestaan van de geldlening te bewijzen. Partijen zelf zijn als getuigen gehoord, terwijl [geïntimeerde] voorts [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen heeft laten horen.
4.1 Vooropgesteld moet worden dat de waardering van de door [geïntimeerde] als getuige afgelegde verklaring wordt beperkt door het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv, dat inhoudt dat de door een partij als getuige afgelegde verklaring omtrent de door deze partij te bewijzen feiten geen bewijs te zijnen voordele kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
5. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kan naar 's hofs oordeel met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [geïntimeerde] in de jaren 2002 en 2003 aan [appellant] geld heeft geleend. Deze getuigen hebben weliswaar niet kunnen verklaren over de precieze hoogte van het aan [appellant] geleende geld, maar de beide verklaringen, bezien in onderlinge samenhang ondersteunen de door [geïntimeerde] als partijgetuige afgelegde verklaring in die mate dat genoegzaam vaststaat dat [geïntimeerde] in ieder geval een bedrag van € 1.000,-- aan [appellant] heeft geleend.
5.1 Het feit dat [appellant] enig geld van [geïntimeerde] heeft geleend, vindt ook bevestiging
in de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van
[getuige 3]. Nu ook deze verklaring geen steun biedt voor een lening van meer dan € 1.000,-- zal het hof het aanbod om [getuige 3] onder ede te horen, passeren. Datzelfde geldt met betrekking tot het aanbod om [getuige 4] als getuige te horen, nu dat aanbod eerst bij antwoordakte is gedaan, hetgeen in strijd is met de goede procesorde.
6. Hetgeen [appellant] als getuige heeft verklaard, namelijk dat hij nooit geld in euro's van [geïntimeerde] heeft geleend, doet aan het voorgaande in onvoldoende mate af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] in eerste aanleg ook nog als onderdeel van verweer heeft aangevoerd dat hij al zes jaar geen contact meer met [geïntimeerde] heeft gehad. Dat verweer kan, alleen al gelet op hetgeen de genoemde getuigen hebben verklaard, niet juist zijn en doet daarom ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van hetgeen [appellant] overigens heeft verklaard.
7. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] geslaagd is in het van hem verlangde bewijs dat hij geld aan [appellant] heeft geleend, zij het dat niet bewezen is dat het geleende bedrag € 1.000,-- te boven gaat.
7.1 De vordering van [geïntimeerde] is derhalve tot een bedrag van € 1.000,-- toewijsbaar.
Slotsom
8. De grieven van [appellant] slagen ten dele. Omdat de vordering van [geïntimeerde] slechts deels wordt toegewezen zal het vonnis waarvan beroep niet onverkort in stand kunnen blijven. Ter voorkoming van executieperikelen zal het hof het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen als hierna in het dictum vermeld.
Omdat partijen ieder deels in het ongelijk worden gesteld, bestaat aanleiding de kosten van zowel het geding in eerste aanleg als van dat in hoger beroep te compenseren als na te melden.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 1 mei 2007 waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen de som van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 8 juni 2006, tot de voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van zowel het geding in eerste aanleg als in hoger beroep aldus dat partijen ieder met de eigen kosten belast blijven.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 februari 2009 in bijzijn van de griffier.