ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4178

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.523/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Streppel
  • A. de Bock
  • J. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openlegging van boeken op basis van artikel 162 Rv in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [appellant] tot openlegging van boeken van de vennootschappen De Gladiool Groningen BV en Timmerwerkplaats Groningen CV. Het verzoek is gebaseerd op artikel 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In eerste aanleg had de rechtbank Groningen op 5 december 2007 de vordering van [appellant] afgewezen, waarop hij hoger beroep heeft ingesteld. De zaak betreft een incidentele vordering tot inzage in de jaarrekeningen en andere financiële bescheiden van de vennootschappen, die volgens [appellant] noodzakelijk zijn om te beoordelen of er voldoende baten waren om zijn vordering te voldoen.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij de openlegging van de gevraagde stukken, aangezien hij betwist dat er geen of onvoldoende middelen waren om zijn vordering te voldoen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] zijn verzoek niet voldoende had gemotiveerd, maar het hof oordeelt dat [appellant] in hoger beroep wel degelijk voldoende argumenten heeft aangedragen. Het hof wijst erop dat de openlegging van de boeken niet kan worden aangemerkt als een ongewenste 'fishing expedition', omdat [appellant] specifieke informatie zoekt die relevant is voor zijn vordering.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de incidentele vordering betreft en beveelt de geïntimeerden tot openlegging van de gevraagde bescheiden binnen veertien dagen na het wijzen van het arrest. Tevens worden de kosten van het incident aan de zijde van [appellant] begroot. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Groningen voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 februari 2009
Zaaknummer 107.002.523/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis
Uitgesproken, zowel in het incident als in de hoofdzaak, op 5 december 2007 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 maart 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis voor zover gewezen in het incident, met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 26 maart 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het door de rechtbank Groningen op 5 december 2007 onder rolnummer 94766/HA ZA 07-5-6 gewezen vonnis, zonodig onder verbetering van de gronden en/of aanvulling van de gronden opnieuw rechtdoende de incidentele vordering van [appellant], alsnog toe te wijzen door geïntimeerden te bevelen tot openlegging, dan wel overlegging van een afschrift van de bescheiden genoemd in de memorie onder punt 3, binnen veertien dagen na arrest in incident aan de rechtbank Groningen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bevestigen het vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 5 september 2007, waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Het gaat in deze zaak om een incidentele vordering tot openlegging van stukken op de voet van art. 162 Rv. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Tegen dat oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen richt zich de grief van [appellant].
Het hof merkt hierbij op dat [appellant] in eerste aanleg ook heeft verwezen naar art. 843a Rv. In hoger beroep grondt hij zijn verzoek echter uitsluitend op art. 162 Rv, zodat het hof zijn vordering naar de maatstaven van deze bepaling zal beoordelen.
2. In het kader van de onderhavige vordering zijn de volgende feiten van belang. Het hof gaat hierbij uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, nu daartegen geen grieven zijn gericht.
2.1. Bij arbitraal vonnis van 14 april 2004 is [het Aannemersbedrijf] (hierna: het Aannemersbedrijf) alsmede haar enig beherende vennoot, de besloten vennootschap [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] BV (hierna: de Vennootschap) veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 8.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2000.
2.2. In vervolg hierop zijn het Aannemersbedrijf alsmede de Vennootschap bij arbitraal vonnis van 27 september 2005 veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 14.100,20, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 4.880,19 met ingang van 7 juli 2000.
2.3. De rechtsgrond van de veroordeling was een toerekenbare tekortkoming van het Aannemersbedrijf c.q. de Vennootschap bij de uitvoering van een aannemingsovereenkomst die gesloten was met [appellant], in verband met de bouw van een bedrijfshal voor [appellant].
2.4. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] waren ten tijde van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, en ook nog ten tijde van het aanhangig maken door [appellant] van de arbitrale procedure, enig aandeelhouders van de Vennootschap. De Vennootschap was op haar beurt enig beherend vennoot van het Aannemersbedrijf.
2.5. Op 10 juni 2004 is de naam van het Aannemersbedrijf gewijzigd in Timmerwerkplaats Groningen CV (hierna: Timmerwerkplaats CV).
2.6. Op 22 juni 2004 is de naam van de Vennootschap gewijzigd in De Gladiool Groningen BV (hierna: De Gladiool BV).
2.7. Op 29 november 2004 heeft De Gladiool BV als beherend vennoot het besluit genomen tot ontbinding van Timmerwerkplaats CV, waarna deze vennootschap in liquidatie is getreden.
2.8. Eveneens op 29 november 2004 hebben [geïntimeerden] als aandeelhouders van De Gladiool BV het besluit genomen tot ontbinding van deze vennootschap.
[geïntimeerden] zijn opgetreden als vereffenaar van zowel De Gladiool BV als Timmerwerkplaats CV.
2.9. Op de bij het handelsregister gedeponeerde staat van rekening en verantwoording van De Gladiool BV d.d. 15 december 2004 is als enig actief vermeld ''deelnemingen in groepsmaatschappijen ad € 18.403". Op de passiefzijde is vermeld "geplaatst kapitaal € 18.151 en "overige reserves - € 678", alsmede "schulden aan leveranciers en handelskredieten € 1" en "schulden aan groepsmaatschappijen € 929". De vordering van [appellant] is niet vermeld.
De vereffening van De Gladiool BV is op 16 februari 2005 geëindigd.
2.10. Het Aannemersbedrijf c.q. De Gladiool BV en de Vennootschap c.q. Timmerwerkplaats CV hebben niet voldaan aan de veroordelingen jegens [appellant].
3. In de onderhavige (hoofd)procedure heeft [appellant] [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld voor het ontbreken van verhaalsmogelijkheden op het Aannemersbedrijf c.q. de Vennootschap. Aan zijn vordering legt [appellant] ten grondslag dat [geïntimeerden] tekort geschoten zijn als bestuurders en/of vereffenaars door, kort gezegd, geen rekening te houden met zijn belang als schuldeiser. Daarmee hebben [geïntimeerden] volgens [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens hem.
4. Thans vordert [appellant] op de voet van art. 162 Rv openlegging van de volgende bescheiden van De Gladiool Groningen BV en Timmerwerkplaats Groningen CV (zie memorie van grieven punt 3):
- de jaarrekeningen over de vier jaren voorafgaand aan de datum van ontbinding, derhalve over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004;
- het grootboek inclusief rekenschema en kolommenbalans over dezelfde vier jaren;
- bankafschriften van rekeningen over de genoemde vier jaren;
- kasboeken over de genoemde vier jaren.
[appellant] voert hierbij aan dat hij een rechtmatig belang heeft om deze stukken in te zien, omdat er geen juist en volledig beeld bestaat van De Gladiool Groningen BV en Timmerwerkplaats Groningen CV voorafgaand aan de ontbinding. [geïntimeerden] hebben volgens [appellant] een onjuiste staat van rekening en verantwoording gedeponeerd, nu daarin de schuld aan ad aan [appellant] € 8.500,-- niet is opgenomen. Bovendien kan uit de staat niet worden afgeleid op welke wijze de vereffening heeft plaatsgevonden. Daardoor is ook niet na te gaan of het juist is dat er geen of onvoldoende baten waren om zijn vordering te voldoen.
Volgens [appellant] is mogelijk sprake van een faillissementssituatie en hebben [geïntimeerden] ten onrechte geen aangifte daarvan gedaan.
5. [geïntimeerden] betwisten dat [appellant] belang heeft bij openlegging van de genoemde bescheiden.
Volgens [geïntimeerden] had [appellant] een vordering moeten indienen tot heropening van de vereffening van de vennootschappen. Voorts stellen [geïntimeerden] dat sprake is van een 'fishing expedition' omdat hij in algemene zin de financiële positie van de vennootschappen wil onderzoeken. [appellant] kan ook zijn doel bereiken door het verkrijgen van een bewijsopdracht voor [geïntimeerden] omtrent het al of niet aanwezig zijn geweest van baten voor de aandeelhouders en/of door benoeming van een deskundige die hiernaar onderzoek kan doen. Verder stellen [geïntimeerden] dat [appellant] een procedure tegen de vennootschappen had moeten instellen om van hen openlegging te vorderen; het gaat immers om stukken van die vennootschappen.
6. Het hof overweegt het volgende.
Nu het gaat om inzage in boeken en andere bescheiden van de vennootschappen waarvoor [geïntimeerde 1] blijkens het handelsregister de bewaarder is en waarvoor op de voet van art. 2:24 BW gedurende zeven jaar na ontbinding van de vennootschappen, een bewaarplicht geldt, kan [appellant] zich in beginsel tot [geïntimeerde 1] wenden voor het verkrijgen van openlegging van boeken, bescheiden of andere geschriften van de vennootschappen. De incidentele vordering jegens [geïntimeerde 2] dient in verband hiermee te worden afgewezen.
7. Voorts overweegt het hof dat voor het verkrijgen van een bevel tot openlegging van boeken, bescheiden of andere geschriften op de voet van art. 162 Rv is vereist dat de verzoekende partij motiveert welke ter zake doende inlichtingen door de openlegging verkregen kunnen worden en welk belang hij daarbij heeft.
Naar 's hofs oordeel is aan dit vereiste in de onderhavige zaak voldaan. [appellant] heeft immers aangegeven dat hij de genoemde bescheiden nodig heeft om, in de kern weergegeven, na te gaan of juist is dat er geen of onvoldoende baten waren in de vennootschappen om zijn vordering te voldoen en daarmee of [geïntimeerden] hun taak als vereffenaars van de vennootschappen naar behoren hebben vervuld. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] aldus een voldoende motivering gegeven voor toewijzing van zijn verzoek.
8. Dat [appellant] de bedoelde informatie mogelijk op andere wijze kan verkrijgen - uit een ingewonnen deskundigenbericht of een getuigenverhoor - doet aan het bovenstaande niet af. Evenmin doet ter zake dat [appellant] ook om heropening van de vereffening zou kunnen verzoeken.
Naar 's hofs oordeel is het verzoek ook zodanig specifiek dat er geen aanleiding is de openlegging als ongewenste 'fishing expedition' aan te merken.
9. [geïntimeerden] hebben voor het overige geen argumenten aangevoerd die aan openlegging in de weg zouden staan.
Het verzoek ligt derhalve gereed voor toewijzing.
Slotsom
10. De grief slaagt. Het bestreden vonnis, voor zover daarin het incidentele verzoek om openlegging van boeken is afgewezen, wordt vernietigd. Het verzoek zal alsnog worden toegewezen, als nader in het dictum te bepalen.
11. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [geïntimeerden] worden veroordeeld in de kosten van het incident, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 5 december 2007, voor zover gewezen in het incident;
en opnieuw rechtdoende:
beveelt [geïntimeerd[geïntimeerden] tot openlegging dan wel overlegging van een afschrift van de volgende bescheiden van De Gladiool Groningen BV en Timmerwerkplaats Groningen CV aan [appellant], binnen veertien dagen na het wijzen van dit arrest:
- de jaarrekeningen over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004;
- het grootboek inclusief rekenschema en kolommenbalans over dezelfde vier jaren;
- bankafschriften van rekeningen over de genoemde vier jaren;
- kasboeken over de genoemde vier jaren;
wijst de incidentele vordering jegens [geïntimeerde 2] af;
veroordeelt [geïntimeerd[geïntimeerden] in de kosten van het incident in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op nihil aan verschotten en € 452,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 388,44 aan verschotten en € 896,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rechtbank te Groningen ter verdere behandeling en beslissing.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, De Bock en Verschuur, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 februari 2009 in bijzijn van de griffier.