ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4189

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.247 (voorheen rolnummer: 0700766)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-van der Linde
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nalatenschap en rekenplicht van erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nalatenschap van de erflaatster, waarbij de appellante, [appellante], vorderingen heeft ingesteld tegen [geïntimeerde 1] en andere geïntimeerden. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde 1] en [betrokkene 1] gehouden waren tot het voeren van een vermogensrechtelijk beleid ten aanzien van het vermogen van de erflaatster. Het hof oordeelt dat de door [appellante] gestelde feiten onvoldoende bewijs leveren voor deze verplichting. De enkele kasopnamen door [geïntimeerde 1] en [betrokkene 1] ten behoeve van de erflaatster zijn niet voldoende om aan te nemen dat zij rekenplichtig zijn. Het hof verwijst naar artikel 3:171 BW, dat de mogelijkheid biedt om via een vordering te trachten onttrokken bedragen terug te vorderen in de nalatenschap. De appellante heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat deze grieven geen doel treffen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 6 juni 2007, waarbij de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 februari 2009
Zaaknummer 107.002.247 (voorheen rolnummer: 0700766)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
a. voor zich in privé,
in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
b. alsmede in haar hoedanigheid van curatrice over
[betrokkene],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 3],
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 5],
6. [geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 6],
7. [geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 7],
8. [geïntimeerde 8],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 8],
9. [geïntimeerde 9],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 9],
geïntimeerden,
geïntimeerden onder 1b tot en 9 genoemd in eerste aanleg: gedaagden, laatstgenoemden hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] ,
zijnde laatstgenoemden in rechte niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 6 december 2006 en 6 juni 2007 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploten van 31 augustus 2007, 3 september 2007 en 4 september 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen d.d. 6 december 2006 en 6 juni 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden] tegen de zitting van 28 november 2007.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"appellante vordert bij beslissing van het Hof, uitvoerbaar bij voorraad:
vernietiging van voornoemde vonnissen dd 6-12-06 en 6-6-07, waarvan beroep, en
1. benoeming tot boedelnotaris van notaris mr Broekema-Baas te Hoogezand, met
2. benoeming van onzijdige personen, en
3. machtiging van gedaagde, geïntimeerde [geïntimeerde 1] aan appellante tot inzage en afschrift van- en deponering onder de boedelnotaris van alle rekeningen en SNS-kluisregister en bijbehorende bescheiden tnv [betrokkene 1], [betrokkene 2] en gedaagde [geïntimeerde 1] en erflaatster, en van de SNS en girotegoeden, en openlegging van de volledige administratie van erflaatster, gedaagde en wijlen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van 1995 tot nu,
4. en rekening en verantwoording door gedaagde, geïntimeerde [geïntimeerde 1] over- en
5. afgifte van alle -uit het voorgaande blijkende- gelden en geldswaardige goederen van erflaatster, waarover zij en/of [betrokkene 1] en [betrokkene 2] beheer hebben (gehad), aan de boedelnotaris, (uiteraard) om ieders reëel erfdeel aan de rechthebbende uit te keren, en
6. afgifte van de onder punt 16 genoemde goederen en uit het voorgaande blijkende aan appellante toekomende erfdeel aan appellante binnen een week na het in deze te wijzen vonnis, bij niet-voldoening op straffe van een dwangsom van 100,-- euro voor ieder (deel van een) dag nalatigheid,
7. met veroordeling van gedaagde-geïntimeerde [geïntimeerde 1] in de kosten van het geding van alle instanties".
[appellante] heeft een memorie van grieven genomen, waarbij zij tevens producties heeft overgelegd en waarvan de conclusie luidt:
"appellante vordert beslissing overeenkomstig de eis in de beroepsdagvaarding, met wettelijke rente en kosten".
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde 1] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het gerechtshof te Leeuwarden moge behagen de vorderingen aan appellante te ontzeggen, althans deze af te wijzen en het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 6 juni 2007 (zaak-/rolnummer 89382/HA ZA 06-821) waarvan beroep te bekrachtigen, zowel in conventie als in reconventie, voor zover vereist onder aanvulling en/of verbetering van de (rechts-)gronden".
Voorts heeft [appellante] een 'akte bewijsstukken' genomen, waarop [geïntimeerde 1] met een antwoordakte heeft gereageerd.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
Omvang van de rechtsstrijd
1. Aangezien [appellante] geen grieven heeft gericht tegen het genoemde vonnis van 6 december 2007, kan zij in zoverre niet in haar hoger beroep worden ontvangen.
De vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 2 ( 2.1 tot en met 2.4) van het genoemd vonnis van 6 juni 2008, welke vonnis aan dit arrest is vastgehecht, is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Korte aanduiding van het geschil
3. Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de nalatenschap van [moeder], de moeder van partijen. De partijen zijn in hoger beroep verdeeld ten aanzien van de vraag, of [geïntimeerde 1] jegens [appellante], die tot de rechtsopvolgers van de erflaatster behoort, rekenplichtig is, de vraag of aan [appellante] de goederen toekomen, als omschreven onder punt 16 van het lichaam van de inleidende dagvaarding, alsmede de vraag of de afwikkeling van de nalatenschap zodanig is voortgeschreden dat zij kan worden verdeeld.
Toepasselijk recht
4. Nu de litigieuze nalatenschap vóór 1 januari 2003 is opgevallen, is het erfrecht van toepassing, zoals dat tot 1 januari 2003 heeft gegolden.
Korte omschrijving van de grieven:
5. Mede blijkens de toelichting erop richten de grieven 1 tot en met 4, alsmede grief 6, zich tegen de afwijzing van de vordering van [appellante] als oorspronkelijk eiseres in conventie, zoals vermeld in het hiervoor onder het kopje 'het geding in hoger beroep' omschreven petitum van de dagvaarding onder punt 4. Bedoelde vordering strekt tot veroordeling van [geïntimeerde 1], mede als rechtsopvolgster van haar zuster [betrokkene 1], tot het doen van rekening en verantwoording jegens [appellante]. De afwijzing van deze vordering is begrepen in hetgeen onder punt 5.6 van het dictum van het beroepen vonnis van 6 juni 2007 is vermeld.
6. Grief 5 alsmede grief 6, de laatste grief voor het overige, richten zich tegen de afwijzing van de vordering van [appellante] als oorspronkelijk eiseres in conventie, zoals vermeld in het petitum van de dagvaarding onder punt 6. Bedoelde vordering strekt tot afgifte van een antieke blauwwitte vaas, een oranje bloemenhanger, een zilveren beursje met kralen, zes antieke kopjes, een koperen tabakspot, een zwart antiek bonbonschaaltje, een gouden kettinghanger en bijpassende bloedkoralen broche met twee kralen (zie punt 16 van het lichaam van de inleidende dagvaarding). De afwijzing van deze vordering is eveneens begrepen in hetgeen onder punt 5.6 van het dictum van het beroepen vonnis van 6 juni 2007 is vermeld.
7. Grief 7 is gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde 1] als oorspronkelijk eiseres in reconventie tot veroordeling van [appellante] om aan de afwikkeling van de litigieuze nalatenschap mede werken.
De verdere behandeling van de grieven 1 tot en met 5, alsmede grief 6 gedeeltelijk:
8. Voorop gesteld moet worden dat een verplichting van de ene partij jegens de andere partij tot het doen van rekening en verantwoording slechts kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden (vgl. HR 3 december 1971, NJ 1972, 338; HR 25 maart 1977, 448; HR 8 december 1995, NJ 1996, 274).
9. Het hof zal daarom onderzoeken of van een zodanige rekenplicht van [geïntimeerde 1] respectievelijk haar rechtsvoorgangster [betrokkene 1] jegens de erflaatster sprake was.
10. Het hof is van oordeel dat uit de door [appellante] gestelde niet, althans onvoldoende valt af te leiden dat [geïntimeerde 1] respectievelijk [betrokkene 1] tot het voeren van een vermogensrechtelijk beleid ten aanzien van het vermogen van de erflaatster gehouden was. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde 1] respectievelijk [betrokkene 1] over een langere periode kasopnamen ten behoeve de erflaatster deden, zoals uit de gedingstukken valt af te leiden, betekent nog niet dat [geïntimeerde 1] respectievelijk [betrokkene 1] tot het voeren van een vermogensrechtelijk beleid ten aanzien van het vermogen van de erflaatster gehouden was, omtrent de behoorlijkheid waarvan zij verantwoording jegens de erflaatster, laat staan één van de overige erven, zouden moeten afleggen. Voor zover [appellante] [geïntimeerde 1] respectievelijk [betrokkene 1] verwijt bedragen aan het vermogen van de erflaatster te hebben onttrokken, biedt art. 3:171 eerste zin BW de mogelijkheid middels het instellen van een daartoe strekkende vordering te trachten bedoelde bedragen in de nalatenschap te doen terugkeren.
11. Ten overvloede overweegt het hof nog, dat uit hetgeen [appellante] omtrent de geestelijke gesteldheid van de erflaatster heeft gesteld, niet (zonder meer) volgt dat de erflaatster niet in staat zou zijn geweest opdracht te geven tot het doen van kasopnamen te haren behoeve en het in ontvangst nemen van de opgenomen bedragen.
12. De grieven treffen derhalve geen doel.
De verdere behandeling van grief 5 en 6 (voor het overige):
13. Uit het door [appellante] gestelde in de akte van 23 september 2008 leidt het hof af dat het bij de door [appellante] (in de memorie van grieven in de toelichting op grief 5) gestelde toezegging door de erflaatster aan [appellante] aangaande de onder punt 16 van het lichaam van de inleidende dagvaarding bedoelde goederen gaat om een mededeling van de erflaatster aan [appellante] aangaande haar uiterste wil. Blijkens hetgeen [appellante] in bedoelde akte te kennen geeft, heeft de erflaatster evenwel haar uiterste wil niet gemaakt bij één van de op straffe van nietigheid door de wet voorgeschreven vormen (art. 4:977 (oud) jo. art. 1000 (oud) BW, zodat de toewijsbaarheid van de vordering tot afgifte van bedoelde goederen reeds daarop afstuit.
14. De onderhavige grieven delen het lot van de voorgaande.
De verdere behandeling van grief 7:
15. Blijkens de toelichting op de grief maakt [appellante] er bezwaar tegen dat [geïntimeerde 1] niet tot medewerking aan de verdeling van de nalatenschap van de erflaatster is veroordeeld. Deze grief miskent evenwel naar het oordeel van het hof dat [appellante] als oorspronkelijk eiseres in conventie harerzijds geen daartoe strekkende vordering heeft ingesteld. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat aan de toewijsbaarheid van de bedoelde vordering van [geïntimeerde 1] de door [appellante] gestelde rekenplicht van [geïntimeerde 1] in de weg zou staan, stuit de grief 7 af op hetgeen het hof hiervoor in r.o. 7 tot en met 12 heeft overwogen.
16. Deze grief treft derhalve evenmin doel.
De slotsom
17. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Gelet op de familierelatie tussen de procespartijen, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het beroepen vonnis van 6 december 2006;
bekrachtigt het beroepen vonnis van 6 juni 2007;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Rowel-van der Linde en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 februari 2009 in bijzijn van de griffier.