ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4540

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.258
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • J. Jonkman
  • B. Beversluis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige machtiging gesloten uithuisplaatsing en de procedurele vereisten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot verlenging van een voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige [appellant]. De kinderrechter in de rechtbank Assen had eerder op 31 december 2008 de beschikking van 11 december 2008 bekrachtigd, waarbij aan Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (SBJD) een voorlopige machtiging was verleend om de minderjarige [appellant], geboren in 1992, uit huis te plaatsen. De machtiging was verleend voor een termijn van vier weken, met een verlenging tot 8 maart 2009. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.G. Doornbos, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van deze beschikking, specifiek de verlenging van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing.

Het hof heeft vastgesteld dat de procedure rondom de mondelinge verzoeken tot verlenging van de machtiging niet in overeenstemming was met de goede procesorde. Het hof oordeelde dat een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing niet mondeling ter zitting kan worden gedaan, gezien de ingrijpende aard van de maatregel. Het hof heeft de SBJD niet-ontvankelijk verklaard in hun mondelinge verzoek tot verlenging van de machtiging, omdat dit in strijd was met de fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde.

De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen bij het aanvragen van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing, en dat de betrokken partijen, inclusief de minderjarige, op de juiste wijze gehoord dienen te worden. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover deze een machtiging tot uithuisplaatsing tot 8 maart 2009 verleende, en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 februari 2009
Zaaknummer 200.022.258
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
verblijvende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat mr. M.G. Doornbos, kantoorhoudende te Assen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SBJD.
Belanghebbenden:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats vader],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
hierna te noemen: de moeder.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 31 december 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen de beschikking van 11 december 2008 bekrachtigd, waarbij aan SBJD een (voorlopige) machtiging werd verleend om de minderjarige [appellant], geboren [in] 1992, in de gemeente [geboortegemeente], met ingang van 11 december 2008 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de termijn van vier weken.
De kinderrechter heeft daarbij tevens de termijn van voornoemde machtiging verlengd tot 8 maart 2009.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 7 januari 2009, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 31 december 2008 te vernietigen voor zover daarbij een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg (hierna: gesloten uithuisplaatsing) is verleend tot 8 maart 2009.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 januari 2009, heeft SBJD het verzoek bestreden en verzocht dit af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (hierna: de raad) van 22 januari 2009.
Ter zitting van 29 januari 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellant] en zijn advocaat, mevrouw Hendriks en mevrouw Bogers namens SBJD en de heer Kelderhuis namens de raad.
De beoordeling
Na de zitting binnengekomen stukken
1. Na de behandeling ter zitting van het hof zijn nog brieven binnengekomen van de SBJD en (in reactie daarop) van de advocaat van [appellant]. Aangezien het hof niet om toezending van nadere stukken heeft verzocht zal het hof die buiten beschouwing laten en derhalve de inhoud ervan niet in zijn oordeel betrekken..
Vaststaande feiten
2. De moeder is ontheven uit het gezag over [appellant] en sindsdien berust de voogdij over hem bij de SBJD.
3. SBJD heeft op 11 december 2008 een verzoekschrift tot een voorlopige machtiging gesloten uithuisplaatsing ingediend bij de kinderrechter. De kinderrechter heeft op 11 december 2008 een voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing verleend voor een termijn van vier weken, zulks met ingang van 11 december 2008. Daarbij is tevens bepaald dat partijen gehoord zullen worden ter zitting van 24 december 2008.
4. De voor een gesloten uithuisplaatsing vereiste verklaring van een gedragswetenschapper is op 23 december 2008 gegeven.
5. Na de mondelinge behandeling op 24 december 2008 heeft de kinderrechter bij beschikking van 31 december 2008 beslist, zoals hiervoor, bij 'Het geding in eerste aanleg', staat vermeld.
De omvang van het hoger beroep
6. Het hoger beroep is niet gericht tegen de beschikking voor zover daarbij een voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is verleend/bekrachtigd voor de periode van vier weken, maar is beperkt tot de beschikking voor zover daarbij de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is verlengd tot 8 maart 2009.
7. Ter zijde kan daarbij worden opgemerkt dat [appellant] ook niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in een hoger beroep tegen de voorlopige machtiging, aangezien de geldigheidsduur daarvan reeds ten tijde van de behandeling in hoger beroep was verstreken.
Inleidende opmerkingen
8. Uit artikel 29h, lid 5, van de Wet op de Jeugdzorg (hierna: Wjz) blijkt dat een voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing geldt tot het tijdstip waarop een beslissing op een verzoek om een machtiging is genomen, doch ten hoogste vier weken.
9. Hieruit vloeit voort dat in een geval als het onderhavige waarbij wordt verzocht om aansluitend aan de voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing de gesloten uithuisplaatsing te laten voortduren, er geen sprake is van verlenging van de (voorlopige) machtiging zoals verwoord in het dictum van de beschikking waarvan beroep, maar van het verlenen van een (niet voorlopige) machtiging. In zoverre zal het hof de beschikking van de kinderrechter (verbeterd) lezen.
Het wettelijk kader
10. Een machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg kan op grond van artikel 29b Wjz - voor zover hier van belang - worden verleend indien de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting (lid 2 onder b) en de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf
noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig
heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken (lid 3).
11. Uit het (systeem van) de wet blijkt dat zaken als de onderhavige met een verzoekschrift moeten worden ingeleid. Weliswaar vloeit uit de jurisprudentie voort dat in sommige zaken die zijn ingeleid met een verzoekschrift het verzoek ter zitting mondeling kan worden gewijzigd, maar een verzoek om aansluitend aan een voorlopige machtiging tot gesloten plaatsing een (niet voorlopige) machtiging tot gesloten uithuisplaatsing te verlenen, kan niet worden aangemerkt als een wijziging van een verzoek als hiervoor bedoeld, alleen al om reden dat de geldigheidsduur wezenlijk verschilt: ten hoogste vier weken respectievelijk ten hoogste een jaar.
Bij zijn oordeel betrekt het hof ook dat het om een zeer ingrijpende maatregel gaat die mede om die reden met een aantal (extra) waarborgen is omkleed. Voorts betrekt het hof daarbij dat het zijn ervaring is dat een verzoekschrift tot het verlenen van een voorlopige machtiging mede gelet op de termijn van zo'n machtiging en het spoedeisende karakter ervan, in het algemeen beknopter/bondiger is dan een tot het verlenen van een (niet voorlopige) machtiging.
12. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter dat aan de advocaat is gevraagd, of er van zijn kant bezwaar tegen bestond dat de SJBD ter zitting een verlengingsverzoek deed, maar niet blijkt dat de advocaat die vraag (op enig moment tijdens de zitting) uitdrukkelijk (ontkennend) heeft beantwoord. Uit het proces-verbaal leidt het hof af dat aansluitend op die vraag alle betrokkenen kennelijk uitsluitend hun mening kenbaar hebben gemaakt met betrekking tot de voorlopige machtiging en dat de verdere behandeling (kennelijk) ook uitsluitend daarop is gericht geweest.
13. In het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderlinge samenhang bezien, moet het door SBJD ter zitting gedane mondelinge verzoek
tot gesloten uithuisplaatsing - ook al heeft zij dat blijkens haar stelling gedaan
naar aanleiding van de door de kinderrechter ter zitting daartoe gedane suggestie -
worden beschouwd als te zijn gedaan in strijd met de fundamentele beginselen
van een behoorlijke procesorde, zodat zij daarin (alsnog) niet-ontvankelijk dient
te worden verklaard.
Overwegingen ten overvloede
14. Hoewel de voorlopige machtiging niet in het hoger beroep is betrokken hecht het hof eraan het volgende op te merken.
15. Artikel 29f, lid 1, Wjz bepaalt - voor zover thans van belang - dat de kinderrechter de jeugdige hoort alvorens te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing, tenzij de kinderrechter vaststelt dat de jeugdige niet bereid is zich te doen horen.
16. Uit de beschikking van de kinderrechter van 11 december 2008 blijkt dat zij [appellant] niet heeft gehoord alvorens te beslissen op het verzoek tot het verlenen van de voorlopige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing. Aangezien uit die beschikking niet blijkt dat [appellant] daartoe niet bereid was, is in zoverre gehandeld in strijd met een dwingend wettelijke bepaling.
17. Weliswaar heeft de kinderrechter in haar beschikking van 11 december 2008 overwogen dat het verhoor van - onder anderen - [appellant] niet kan worden afgewacht, zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, maar zonder motivering, die geheel ontbreekt, is die beslissing onbegrijpelijk.
Slotsom
18. Op grond van het vorenstaande zal worden beslist als hieronder in het dictum weergegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 8 maart 2009;
en in zoverre opnieuw beslissende:
verklaart SBJD niet-ontvankelijk in het ter zitting van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 24 december 2008 mondeling gedane verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting tot 8 maart 2009 van de minderjarige [appellant], geboren [in] 1992, in de gemeente [geboortegemeente];
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Jonkman en Beversluis, raadsheren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 19 februari 2009 in bijzijn van de griffier.