ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4566

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.329
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Zuidema
  • Kuiper
  • Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over huurovereenkomst en ontvankelijkheid van verzet

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, betreft het een verstekzaak met betrekking tot een huurovereenkomst. De appellant, wonende te [woonplaats appellant], was in hoger beroep gegaan tegen een arrest van de kantonrechter van 11 juli 2007. De appellant had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], beiden wonende te [woonplaats geïntimeerden], met betrekking tot een huurachterstand. De huurovereenkomst was op 1 december 2004 beëindigd, maar de huurcommissie had in haar uitspraak van 24 augustus 2004 bepaald dat de overeengekomen huurprijs niet redelijk was en had een lagere huurprijs vastgesteld. De kantonrechter had de bezwaren van de appellant tegen de uitspraak van de huurcommissie verworpen en de vorderingen van de appellant afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de ontvankelijkheid van het verzet van de appellant beoordeeld. Het hof oordeelde dat het verzet tijdig was ingediend, ondanks dat de appellant aanvankelijk had gesteld dat het verzet buiten de termijn was gedaan. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter waren vastgesteld, overgenomen en geconcludeerd dat de huurcommissie terecht had geoordeeld over de redelijkheid van de huurprijs. De appellant had de vordering van de geïntimeerden tot terugbetaling van teveel betaalde huur niet voldoende betwist, waardoor het hof de vordering toewijsbaar achtte.

Uiteindelijk heeft het hof het op verstek gewezen arrest van 11 juli 2007 bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 10 februari 2009 door de eerste kamer voor burgerlijke zaken van het Gerechtshof Leeuwarden.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 februari 2009
Zaaknummer 107.002.329
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant]
opposant tegen het arrest van 11 juli 2007,
in eerste aanleg: eiser in conventie, tevens verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B. Korvemaker, kantoorhoudende te Leeuwarden
tegen
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats geïntimeerden],
geopposeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, tevens eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. A. Atema, kantoorhoudende te Leeuwarden
De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 september 2008 wordt hier overgenomen.
Het hof heeft daarbij op het alsnog door [appellant] ingestelde incidentele beroep reeds onherroepelijk beslist.
Het verdere procesverloop
[appellant] heeft een akte genomen, waarop [geïntimeerden] een antwoordakte hebben genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Voorts met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzet
1. Het hof heeft [appellant] bij tussenarrest van 30 september 2008 in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de ontvankelijkheid van het verzet.
2. [appellant] heeft bij akte aangegeven dat het arrest van 11 juli 2007 hem op 13 november 2007 is betekend en dat de verzettermijn toen is gaan lopen en dat het exploot van 13 december 2007 dan ook tijdig is uitgebracht.
3. [geïntimeerden] hebben aangegeven dat de akte van [appellant] inhoudelijk juist is, doch dat het arrest van 11 juli 2007 op 15 augustus 2007 aan de advocaat van [appellant] is toegezonden ter bespreking.
4. Het hof oordeelt dat, uitgaande van de in de akte van [appellant] verstrekte gegevens, het verzet buiten de termijn zou zijn gedaan omdat 13 december 2007 meer dan 4 weken na 13 november 2007 ligt. Aangezien het verzetexploot evenwel daadwerkelijk reeds op 11 december 2007 is uitgebracht is dit nog juist binnen de verzettermijn.
De toezending van het arrest van 11 juli 2007 op 15 augustus 2007 aan de advocaat van [appellant] kan niet worden aangemerkt als een daad van bekendheid zijdens [appellant] met de inhoud van het verstekarrest of een berusting zijnerzijds daarin, zodat het hof [appellant] ontvankelijk acht in het door hem ingestelde verzet.
Ten aanzien van de feiten
5. Het hof zal uitgaan van dezelfde feiten als de kantonrechter in zijn vonnis van 17 juni 2005 heeft vastgesteld in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5). Het hof zal die feiten hierna kort samenvatten.
5.1. [geïntimeerden] hebben met ingang van 1 september 2003 van [appellant] gehuurd de zelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres]. Deze huurovereenkomst is op 1 december 2004 beëindigd. Van de huurovereenkomst is een schriftelijk contract opgemaakt. De contractueel verschuldigde huur bedroeg (exclusief voorschot servicekosten) € 550,-- per maand.
5.2. [geïntimeerden] hebben zich op 9 oktober 2003 tot de huurcommissie gewend met het verzoek de overeengekomen huurprijs te toetsen.
5.3. De huurcommissie heeft bij haar uitspraak, verzonden op 24 augustus 2004, bepaald dat de overeengekomen huur niet redelijk is en dat, op basis van het vastgestelde puntenaantal, de maximale redelijke huur per 1 september 2003 € 411,40 bedroeg.
5.4. De huurcommissie heeft voorts vastgesteld dat de woning behept was met een gebrek van categorie A omdat er geen mogelijkheid was van toevoer van verse lucht en afvoer van binnenlucht uit de kookruimte en uit de badruimte. De huurcommissie heeft op die grond bepaald dat het redelijk is dat de huurders per 1 september 2003 € 82,28 per maand als huurprijs betalen (20 % van de maximale huurprijs) en dat de maximale huurprijs van € 411,40 per maand verschuldigd is met ingang van de eerste maand volgend op de maand waarin het gebrek is verholpen.
De beslissing in eerste aanleg
6. [appellant] heeft bij de kantonrechter de beslissing van de huurcommissie aangevochten en betaling van huurachterstand (uitgaande van de contractuele huurprijs) gevorderd. De kantonrechter heeft de bezwaren tegen de uitspraak van de huurcommissie verworpen en de vorderingen van [appellant] afgewezen.
6.1. In voorwaardelijke reconventie hebben [geïntimeerden] terugbetaling van teveel betaalde huur gevorderd waarbij zij uitgegaan zijn van de juistheid van de beslissing van de huurcommissie. Zij hebben hun vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde "voor het geval hun eis in reconventie wordt toegewezen".
6.2. De kantonrechter heeft deze voorwaarde aldus begrepen dat er staat "voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen". De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat deze voorwaarde niet in vervulling is gegaan en dat de vordering in reconventie geen bespreking behoeft. In het dictum van het beroepen vonnis is de vordering in reconventie vervolgens niet vermeld.
De wijziging van eis
7. In de memorie van grieven hebben [geïntimeerden] gesteld dat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld moet luiden: "voor het geval hun eis in conventie wordt toegewezen". Het hof zal van deze gewijzigde eis uitgaan.
De beoordeling van de grieven
8. De grieven keren zich alle tegen de afwijzing van de reconventionele vordering van [geïntimeerden] Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
9. [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerden] een voorwaardelijke reconventionele eis hebben geformuleerd en dat zij in de memorie van grieven deze voorwaarde niet hebben verduidelijkt. Van een door [geïntimeerden] ingestelde eis in conventie is geen sprake, zodat de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld, niet in vervulling is gegaan.
10. Het hof begrijpt de vordering van [geïntimeerden] aldus dat zij toewijzing van hun in reconventie ingestelde vordering tot terugbetaling van te veel betaalde huur verlangen. Dat is ook de enige ratio achter het door hen ingestelde hoger beroep, hetgeen ook voor [appellant] duidelijk was, gelet op de appeldagvaarding waarin [geïntimeerden] onvoorwaardelijk de terugbetaling van € 7.015,80 vorderen, zijnde het bedrag dat zij in eerste aanleg wegens teveel betaalde huur hebben gevorderd.
11. De tegen het oordeel van de kantonrechter geformuleerde grieven zijn - dat moet [appellant] worden nagegeven - weliswaar enigszins cryptisch geformuleerd, maar niettemin nog voldoende kenbaar voor [appellant]. In het licht van het voorgaande zijn de grieven aldus te verstaan dat [geïntimeerden] de vordering in reconventie hebben ingesteld onder de voorwaarde dat het standpunt van [geïntimeerden] in conventie - dat strekte tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] - zou worden gevolgd, en is onder de eis in conventie van [appellant] te verstaan de honorering van het verweer, dat door [geïntimeerden] in conventie (conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie d.d. 26 november 2004) immers ook is verwoord in de vorm van een vordering ("[geïntimeerden] vorderen niet ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn vordering c.q. tot afwijzing daarvan met veroordeling van [appellant] in de kosten").
12. Die voorwaarde is in vervulling gegaan, aangezien de vordering van [appellant] door de kantonrechter is afgewezen en het hof [appellant] in zijn hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
13. [appellant] heeft de juistheid van het door [geïntimeerden] berekende bedrag uitsluitend betwist met het verweer dat de huurcommissie tot een onjuist oordeel is gekomen Het oordeel van de huurcommissie staat in dit geding evenwel niet meer ter discussie, gelijk het hof in rechtsoverweging 2 van het arrest van 30 september 2008 reeds heeft overwogen. [appellant] heeft de vordering van [geïntimeerden] en de daaraan ten grondslag gelegde berekening verder niet aangevochten, zodat het hof het door [geïntimeerden] gevorderde bedrag toewijsbaar acht. Het hof komt dan ook tot eenzelfde eindoordeel als in het verstekarrest van 11 juli 2007.
De slotsom
14. Het hof zal het op verstek gewezen arrest van 11 juli 2007 bekrachtigen en [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten op het verzet gevallen veroordelen, te begroten op 0,5 punt naar tarief 1.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het op verstek gewezen arrest van 11 juli 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in verzet en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op nihil aan verschotten en € 316,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 februari 2009 in bijzijn van de griffier.