ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4585

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.579/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Kuiper
  • M. Rowel-van der Linde
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak voortvloeiend uit boedelscheiding met dringend eigen gebruik

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, betreft het een huurgeschil dat voortvloeit uit een boedelscheiding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.L. Elzinga, heeft een vordering ingesteld tot beëindiging van de huurovereenkomst met de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. P. van der Sluis. De appellant stelt dat er dringend eigen gebruik van de woning is, terwijl de geïntimeerde, die in de woning woont, zich verzet tegen de ontruiming. Het hof heeft op 17 februari 2009 arrest gewezen, waarbij het de huurovereenkomst heeft beëindigd met ingang van 1 juni 2009. Het hof oordeelde dat het belang van de appellant bij het eigen gebruik zwaarder weegt dan de wens van de geïntimeerde om in de woning te blijven, vooral gezien haar onmogelijkheid om een kostendekkende huur te betalen. De grieven van de geïntimeerde met betrekking tot huurprijsverhoging werden niet behandeld, omdat het hof de primaire vordering tot huurbeëindiging toewijsde. Tevens werd een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten van € 3.500,-- aan de geïntimeerde toegewezen. Het hof heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof houdt in dat de geïntimeerde de woning uiterlijk op 1 juni 2009 moet ontruimen, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-naleving. Het hof heeft ook bepaald dat de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad is, en dat de appellant de huuropzegging kan intrekken tot een bepaalde datum.

Uitspraak

Arrest d.d. 17 februari 2009
Zaaknummer 107.001.579/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. S.L. Elzinga, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats en -gemeente geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. P. van der Sluis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 september 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij het tussenarrest van 23 september 2008 gelaste comparitie heeft doorgang gevonden op 15 december 2008, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
[appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie een akte genomen, waarbij producties in het geding zijn gebracht.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Ter comparitie is niet gebleken van een andere omstandigheden dan het hof in de rechtsoverwegingen 16-18 van het tussenarrest reeds heeft gewogen. Het hof komt dan ook niet tot een andere afweging dan daar is verwoord, zodat het belang van [appellant] bij het door hem gestelde eigen gebruik naar 's hofs oordeel zwaarder weegt dat de wens van [geïntimeerde] om in de woonboerderij te blijven wonen, gegeven ook haar onmogelijkheid om een kostendekkende huur te betalen.
2. [appellant] heeft bij akte gegevens omtrent beschikbare woningen in de gemeente [gemeentenaam] in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat er in de afgelopen maanden een ruim aantal huurwoningen beschikbaar is geweest tegen voor door [geïntimeerde] betaalbare huurprijzen. Dat daartussen geen geheel vergelijkbaar object zit, acht het hof niet van belang, nu een tweede vrijstaande woonboerderij met een huurprijs van rond de € 150,-- per maand niet licht in de wijde regio zal worden aangetroffen. De door [geïntimeerde] gestelde wachttijd voor een huurwoning in de gemeente [gemeentenaam] - zes maanden bij de grootste woningstichting - is niet van dien aard dat het hof daarin een beletsel ziet voor toewijzing van de vordering van [appellant]. Indien [geïntimeerde] zich na het wijzen van het tussenarrest had ingeschreven, was deze wachttijd inmiddels reeds verlopen. Het hof zal evenwel met de ontruimingstermijn rekening houden dat [geïntimeerde] enige tijd nodig heeft om de meest geschikte woning uit het beschikbare aanbod te vinden.
Voorts met betrekking tot de grieven 4 en 5
3. Deze grieven behoeven geen behandeling nu deze betrekking hebben op de subsidiair gevorderde huurprijsverhoging en het hof de primaire vordering tot huurbeëindiging zal toewijzen. Het hof acht geen termen aanwezig om de huur met terugwerkende kracht te verhogen dan wel te bepalen dat de huur verhoogd moet worden voor de resterende periode tot de datum van ontruiming. Wel zal het hof dit aspect nog betrekken bij de tegemoetkoming in de verhuiskosten.
4. Met betrekking tot de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
Het hof heeft in rechtoverweging 20 van het tussenarrest gewezen op de mogelijkheid dat een tegemoetkoming in genoemde kosten wordt vastgesteld op basis van artikel 7:275 BW (in het tussenarrest wordt abusievelijk verwezen naar artikel 7:272 BW). Ter comparitie is dit punt aan de orde gesteld, doch is geen (voorwaardelijke) overeenstemming bereikt. [appellant] heeft, voor het geval zij de woning moet verlaten, aanspraak gemaakt op betaling van een verhuiskostenvergoeding overeenkomst artikel 11g van het Besluit Beheer Sociale Huursector, laatstelijk gewijzigd op 27-01-2008, Stcrt. 26 en thans bedragende € 5.135,88. [appellant] wenst een lager bedrag te betalen.
5. Het hof overweegt dat het genoemd besluit in dit geval toepassing mist nu de woonboerderij in kwestie niet onder de Sociale Huursector valt en [appellant] niet is gelijk te stellen met een toegelaten instelling in de zin van dat besluit. Het hof zal bij de vaststelling van een redelijk bedrag wel rekening houden met genoemd bedrag, doch het hof acht in de omstandigheid dat [geïntimeerde] gedurende deze gehele procedure - en eveneens in nog in de hierna te bepalen tijd tot de ontruiming - in het gehuurde mag verblijven tegen een zeer lage, niet kostendekkende huurprijs, reden om de verhuiskostenvergoeding te matigen tot een bedrag van € 3500,--.
De slotsom
6. Het hof zal het tussenvonnis van 23 maart 2006 bekrachtigen en het eindvonnis van de kantonrechter van 14 september 2006 vernietigen. Opnieuw rechtdoende zal het hof de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik aan de zijde van [appellant] beëindigen en als tijdstip van ontruiming vast stellen 1 juni 2009.
Het hof zal aan deze beëindiging de voorwaarde verbinden dat [appellant] aan [geïntimeerde] een tegemoetkoming in haar verhuis- en herinrichtingskosten betaalt van € 3.500,--. Gelet op artikel 7:275 BW zal het hof aan [appellant] een termijn van veertien dagen geven waarop hij zijn vordering alsnog in kan trekken in welk geval het hof een nadere beslissing zal geven, uitsluitend betreffende de proceskosten.
7. Het hof heeft reeds aangegeven dat de beslissing, gelet op artikel 7:272 BW, niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
Het hof zal ook de gevorderde machtiging aan [appellant] om de ontruiming zelf met behulp van de sterke arm van de wet te bewerkstelligen afwijzen, nu de wet deze mogelijkheid niet kent. Immers artikel 556 lid 1 Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder en vormt in dit opzicht een uitzondering op het bepaalde in art. 3:299 BW. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm te kunnen inroepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
Het hof zal voorts de overige vorderingen van [appellant] afwijzen.
8. Gelet op de uitkomst, mede in ogenschouw genomen dat partijen hebben samengewoond als waren zij gehuwd en dat deze procedure uit die samenwoning voortvloeit, zal het hof de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het tussenvonnis van 23 maart 2006;
vernietigt het vonnis waarvan beroep van 14 september 2006
en opnieuw rechtdoende:
1. beëindigt de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning [adres] met ingang van 1 juni 2009;
2. bepaalt dat [geïntimeerde], na betekening van dit arrest uiterlijk veertien dagen voor genoemde datum, die woning met de haren met ingang van 1 juni 2009 dient te ontruimen en ontruimd te houden, de woning schoon en leeg achter dient te laten en alle sleutels van de woning bij [appellant] in dient te leveren, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,- per dag dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
3. bepaalt dat [appellant] binnen drie dagen nadat [geïntimeerde] bij hem de sleutels heeft ingeleverd, aan [geïntimeerde] ten titel van verhuis- en herinrichtingskosten moet betalen de somma van € 3.500,--, en veroordeelt hem tot betaling van dit bedrag;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van dit geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
bepaalt dat dit arrest geen werking toekomt indien [appellant] uiterlijk op 3 maart 2009 een verklaring ter griffie van het hof deponeert dat hij de huuropzegging intrekt.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Rowel-van der Linde en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 februari 2009 in bijzijn van de griffier.