10 Grief VIII keert zich tegen de overweging van de rechtbank (r.o. 2.7 van het eindvonnis) dat, nu op basis van de beheersovereenkomst diensten zijn geleverd, de daarmee gemoeide bedragen dienen te worden voldaan.
Grief IX houdt in dat de rechtbank in r.o. 5.2 van het tussenvonnis van 1 maart 2006 ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de uitspraak van de Raad van Arbitrage en anderszins, er geen reden is om aan te nemen dat Emslandermeer B.V. tekort is geschoten in de nakoming van de koop/aannemingsovereenkomst.
Grief X houdt in dat de rechtbank in r.o. 5.3 van het tussenvonnis van 1 maart 2006 ten onrechte heeft overwogen dat de facturen voldoende zijn gespecificeerd en dat [appellanten] hadden moeten aangeven op welke punten zij verduidelijking hadden gewenst.
Grief XI houdt in dat de rechtbank in r.o. 5.4 van het tussenvonnis van 1 maart 2006 ten onrechte heeft overwogen dat opschorting door Emsrent van nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de beheersovereenkomst niet tot gevolg heeft dat [appellanten] uit hun verplichtingen zijn ontslagen.
11 Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
11.1 Voorzover in de toelichting op deze grieven stellingen worden herhaald die reeds hiervoor zijn verworpen (zoals: er is geen eigendom geleverd en dus is de opschortende voorwaarde nooit ingetreden), wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande hiervoor is overwogen.
11.2 De toelichtingen op deze grieven bevatten verder uiteenlopende stellingen, die als volgt kunnen worden samengevat:
i. de facturen hoeven niet te worden betaald vanwege niet nakomen van de beheersovereenkomsten;
ii. de facturen kloppen niet.
11.3 Het hof stelt bij de beoordeling van (i) voorop dat eventueel (gedeeltelijk) niet nakomen van de beheersovereenkomsten door de Stichting [appellanten] niet van rechtswege (definitief) bevrijdt van hun uit die overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen. Daartoe is in beginsel ontbinding van die overeenkomsten noodzakelijk. Dit hebben [appellanten] niet gevorderd, terwijl evenmin is gebleken van een buitengerechtelijke ontbinding. Ook de rechtbank heeft dit eerste geconstateerd aan het slot van rechtsoverweging 5.2 van het vonnis van 1 maart 2006, zonder dat hiertegen een grief is gericht.
11.4 Hieraan kan worden toegevoegd dat (het grootste deel van) de niet (behoorlijk) nagekomen verplichtingen waarop [appellanten] zich beroepen niet gelegen is in de nakoming van de beheersovereenkomsten maar in die van de koop/aannemingsovereenkomsten. Daargelaten de vraag naar de samenhang tussen beide genoemde overeenkomsten en de vraag of ontbinding van de koop/aannemingsovereenkomsten dient te leiden tot ontbinding van de beheersovereenkomsten, is de vordering van [appellanten] tot ontbinding van de koop/aannemingsovereenkomsten door de arbiters afgewezen, terwijl blijkens de stukken [appellanten] in het van dat arbitrale vonnis ingestelde appel niet-ontvankelijk zijn verklaard.
11.5 Waar [appellanten] in appel een beroep hebben gedaan op opschorting van hun betalingsverplichtingen overweegt het hof als volgt. Voor opschorting is vereist dat de debiteur die zich daarop beroept, te kennen geeft die bevoegdheid niet te willen gebruiken als een middel om van haar verplichting bevrijd te worden, maar als een middel om uitstel van haar prestatieplicht te verkrijgen. Zij dient daarom hetzij ontbinding na te streven, hetzij nakoming of (vervangende) schadevergoeding te verlangen. In het onderhavige geval is, behoudens hierna te noemen uitzondering, niet gebleken dat en zo ja welke van genoemde drie mogelijkheden [appellanten] nastreven. In tegendeel: zij gaan er blijkbaar van uit dat zij door opschorting definitief van hun betalingsverplichting zijn bevrijd, welk standpunt rechtens onjuist is.
11.6 De aangekondigde uitzondering betreft het volgende. [appellanten] stellen dat Emsrent haar verplichtingen uit de schikking (de vaststellingsovereenkomst van 26 november 2002) niet is nagekomen en verlangen alsnog nakoming daarvan dan wel schadevergoeding. In zoverre is dus wel sprake van een opschorting als middel om uitstel van een betalingsplicht te krijgen. Echter, voor zover wordt opgeschort in afwachting van schadevergoeding, faalt dit verweer nu hiervoor is vastgesteld dat [appellanten] niet voldoende hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden. Voor zover wordt opgeschort om nakoming af te dwingen faalt de opschorting evenzeer. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Vast staat dat Emsrent ten aanzien van het niet nagekomen deel van haar verplichtingen (de facturen over de jaren 1995 tot 1999) niet kán nakomen. Artikel 6 : 54 sub b BW bepaalt dat geen bevoegdheid tot opschorten bestaat voor zover de nakoming van de verbintenis van de wederpartij blijvend onmogelijk is. Weliswaar is deze bepaling op grond van artikel 6: 264 BW niet van toepassing bij opschorting op grond van artikel 6: 262 BW, maar blijkens de wetsgeschiedenis is de ratio hiervoor dat opschorting in dat geval mogelijk moet blijven als inleiding tot een definitieve bevrijding door ontbinding van de overeenkomst (TM en MvAII, Parl. Gesch. 6, p. 212/3). In het onderhavige geval verlangen [appellanten] echter geen ontbinding maar eisen zij nakoming op straffe van verbeurte van een dwangsom. Nu nakoming blijvend onmogelijk is, zou opschorting aldus een permanent karakter krijgen zonder dat ontbinding wordt nagestreefd, hetgeen onverenigbaar is met het systeem van de wet. Gelet hierop en gegeven het feit dat de opgeschorte prestatie bovendien betrekking heeft op later ontstane verbintenissen (facturen vanaf 2000) dan die waarop de onmogelijkheid tot nakomen van de wederpartij betrekking heeft (de facturen over de jaren 1995 tot 1999) acht het hof de opschorting in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
11.7 Inzake het gestelde onder (ii) overweegt het hof als volgt. De bezwaren die [appellanten] hebben aangevoerd tegen de specificatie van de facturen zijn ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de bijdrage aan het zwembad verwijzen [appellanten] naar een publicatie (productie 35) waarin, anders dan zij stellen, niet valt te lezen dat niet verhurende eigenaren voor het zwembad geen bijdrage verschuldigd zijn. Er staat slechts dat zij de B.T.W. niet verschuldigd zijn, zoals Emsrent heeft gesteld, waarbij Emsrent overigens voorts heeft gesteld dat bedoelde publicatie niet van haar afkomstig is.
11.8 [appellanten] hebben gesteld dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een betaling van € 122,44. Emsrent heeft dit erkend en haar vordering met bedoeld bedrag verminderd.
11.9 Voor het overige zijn de stellingen van [appellanten] te summier en onvoldoende onderbouwd, dan wel niet relevant in verband met het gevorderde en behoeven zij in zoverre geen afzonderlijke bespreking. De grieven falen behoudens voorzover betrekking hebbende op het bedrag van € 122,44.