ECLI:NL:GHLEE:2009:BH5013

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.000.008 (voorheen rolnummer 9900295)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Streppel
  • A. de Bock
  • M. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en getuigenverklaringen in civiele procedure omtrent handtekening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele procedure. De zaak draaide om de authenticiteit van een handtekening onder een verklaring van 16 januari 2002, die door de betrokkenen werd betwist. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Stehouwer, stelde dat de handtekening niet van de betrokkene afkomstig was, terwijl de geïntimeerden, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.R. van den Elst, de tegenstrijdige stelling innamen. Het hof had eerder in een tussenarrest van 4 juni 2008 aangegeven dat het niet duidelijk was of een deskundige kon worden benoemd om de handtekening te onderzoeken. De partijen kregen de gelegenheid om voorstellen te doen voor een deskundige, maar kwamen niet tot overeenstemming. Het hof besloot daarom geen deskundigenonderzoek te bevelen en de zaak op basis van de beschikbare stukken te beoordelen.

Het hof weegt de getuigenverklaringen van de betrokkenen en de deskundigenrapportages zorgvuldig af. De getuige [betrokkene] verklaarde herhaaldelijk dat de handtekening niet van hem afkomstig was, terwijl de getuige [getuige] beweerde dat hij de verklaring had ondertekend. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaring van [betrokkene] meer gewicht moest krijgen, mede omdat [getuige] een persoonlijk belang had bij de uitkomst van de procedure. Het hof concludeerde dat de geïntimeerden niet geslaagd waren in het leveren van het tegenbewijs dat de handtekening authentiek was. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere akte aan de zijde van de appellante, waarbij het hof de partijen de gelegenheid gaf om zich uit te laten over de bevindingen.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 maart 2009
Zaaknummer 107.000.008 (voorheen rolnummer 9900295)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P. Stehouwer,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P.R. van den Elst.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 4 juni 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na het tussenarrest hebben [geïntimeerden] nog twee akten genomen en [appellante] één akte.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Het hof heeft in het tussenarrest van 4 juni 2008 reeds aangegeven dat het niet duidelijk is of een voor beide partijen aanvaardbare persoon zal kunnen worden gevonden, die tot deskundige kan worden benoemd om te onderzoeken of de handtekening onder de door [appellante] overgelegde verklaring van 16 januari 2002 van [betrokkene] afkomstig is.
2. In verband daarmee heeft het hof partijen de gelegenheid gegeven zich er over uit te laten op welke wijze in hun visie de behandeling van de zaak moet worden voortgezet.
Het hof heeft daarbij onder meer kenbaar gemaakt de benoeming van een deskundige niet mogelijk te achten wanneer partijen niet komen met een gezamenlijk voorstel over een persoon die het hof als te benoemen deskundige zal kunnen benaderen.
3. [geïntimeerden] hebben in reactie daarop aangegeven dat zij menen dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige en wel de heer [deskundige] uit België.
4. [appellante] acht de heer [deskundige] niet geschikt om in deze zaak tot deskundige te worden benoemd. Zij kan zich wel vinden in de benoeming van een persoon die werkzaam is bij het kantoor Niehoff en De Jong.
[appellante] wijst er voorts op dat zij van mening is dat [geïntimeerden] niet zijn geslaagd in het hen opgedragen bewijs, dat de handtekening onder de verklaring van 16 januari 2002 vals is.
[appellante] verzoekt het hof dan ook om de zaak af te doen zonder nader deskundigenonderzoek en (mits) met bepaling dat [geïntimeerden] niet is geslaagd in het leveren van het aan hen opgedragen bewijs.
5. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een persoon die tot deskundige kan worden benoemd, zal het hof, zoals ook reeds was aangekondigd, niet overgaan tot het bevelen van een deskundigenonderzoek. Het hof zal daarom op basis van de thans beschikbare stukken verdere beslissingen nemen.
6. Als eerste dient het hof te beantwoorden de vraag of [geïntimeerden] zijn geslaagd in de aan hen in het tussenarrest van 6 december 2006 gegeven opdracht om te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [betrokkene] de, door [appellante] in het geding gebrachte, verklaring van [betrokkene] van 16 januari 2002, niet heeft ondertekend.
7. In verband daarmee hebben partijen - zoals ook al in het tussenarrest van 4 juni 2008 is vermeld - ieder een deskundigenrapport overgelegd. Het door [geïntimeerden] aangezochte Algemeen Schriftkundig Bureau E & W. Waisvisz, concludeert in zijn rapport dat de handtekening onder de verklaring van 16 januari 2002 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet werd geproduceerd door [betrokkene]. De door [appellante] aangezochte deskundige [deskundige 1] concludeert tot het tegendeel.
8. Het hof heeft daarover in genoemd tussenarrest van 4 juni 2008 al overwogen dat aan deze (partij-)deskundigenrapportage niet zonder meer bewijs ten voordele van de ene of de andere partij kan worden ontleend. Gelet daarop en nu het hof geen nader deskundigenonderzoek zal bevelen, zal het hof de door partijen overgelegde tegenstrijdige deskundigenrapportages buiten beschouwing laten.
9. In het tussenarrest van 4 juni 2008 heeft het hof voorts overwogen dat [betrokkene], die op 27 februari 2007 als getuige is gehoord, heeft verklaard dat de handtekening onder de verklaring van 16 januari 2002 niet van hem afkomstig is.
Daarnaast heeft [betrokkene], - blijkens het proces-verbaal van 27 februari 2007 - toen ook volhard bij de door hem ondertekende verklaring van 27 april 2004 (productie L bij de antwoordmemorie na deskundigenbericht van 11 augustus 2005) en bij de verklaring die hij op 3 november 2004 ten overstaan van politieambtenaar [politieambtenaar] heeft afgelegd (bladzijde 12 en 13 van productie M bij voornoemde antwoordmemorie), waarin hij eveneens te kennen heeft gegeven dat de onderhavige handtekening niet van hem afkomstig is.
10. Tegenover de verklaring van [betrokkene] staat de op 7 juni 2007 door [getuige] afgelegde getuigenverklaring dat [betrokkene] de verklaring van 16 januari 2002 heeft ondertekend.
De getuige [getuige 1] is daarbij niet aanwezig geweest, waardoor zijn verklaring de verklaring van [getuige] op dat punt niet kan ondersteunen.
11. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, nu [betrokkene] zelf meermalen heeft verklaard dat de handtekening onder de verklaring van 16 januari 2002 niet van hem afkomstig is, aan de getuigenverklaring van [betrokkene] meer gewicht moet worden toegekend dan aan de verklaring van [getuige]. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat [getuige] gehuwd is geweest met [appellante]. Dat huwelijk was weliswaar reeds ontbonden op het moment dat [getuige] medio 2006 vorenbedoelde verklaring aflegde, maar [getuige] heeft voorts verklaard dat hij de activa van het tezamen met zijn gewezen echtgenote uitgeoefende bedrijf, inclusief de mestsilo waarover deze procedure gaat, toebedeeld heeft gekregen. Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat [getuige] een zelfstandig belang heeft bij toewijzing van de door [appellante] ingestelde vorderingen en dat ook dit van invloed kan zijn geweest op de inhoud van de door hem afgelegde verklaring.
12. Het hof acht, om redenen als voormeld, [geïntimeerden] geslaagd in het door hen te leveren bewijs, zodat het er voor moet worden gehouden dat de handtekening onder de verklaring van 16 januari 2002 niet van [betrokkene] afkomstig is.
13. Het voorgaande leidt er tevens toe dat het er voor moet worden gehouden dat [appellante] een valselijk opgestelde verklaring in het geding heeft doen brengen.
Weliswaar heeft het hof aan de verklaring van 16 januari 2002 geen doorslaggevende betekenis toegekend in de tot op heden gegeven beslissingen, maar het voorgaande brengt wel tevens mee dat de op 11 september 2002 door [getuige] als getuige afgelegde verklaring niet langer zonder meer als juist kan worden aanvaard.
14. [getuige] heeft deze verklaring afgelegd naar aanleiding van de in het tussenarrest van 27 maart 2002 aan [geïntimeerden] gegeven opdracht om tegenbewijs te leveren waaruit volgt dat er op de datum van de levering van de mestsilo, 15 maart 1994, geen grit c.q. grit bevattende kippenmest in die silo aanwezig was.
In het tussenarrest van 9 juli 2003 heeft het hof [geïntimeerden] niet geslaagd geacht in het leveren van dat tegenbewijs. Het hof heeft, gelet op de overwegingen in laatstgenoemd tussenarrest, bij de tot standkoming van dat oordeel mede belang toegekend aan de verklaring van [getuige], ervan uitgaande dat er geen redenen aanwezig waren om te twijfelen aan de juistheid van die door [getuige] afgelegde verklaring.
15. Nu in de gegeven omstandigheden niet zonder meer kan worden aangenomen dat de getuigenverklaring van [getuige] in overeenstemming met de waarheid is
- en ook overigens niet is gebleken dat zulks het geval is - is het hof bij het beoordelen van de vraag of [geïntimeerden] in vorenbedoeld tegenbewijs zijn geslaagd, van een onjuiste feitelijke grondslag uitgegaan.
Het hof is daarom van oordeel dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat tot heroverweging moet worden overgegaan van de door het hof in het tussenarrest van 9 juni 2003 gegeven eindbeslissing dat [geïntimeerden] niet geslaagd zijn in vorenbedoeld tegenbewijs, zulks om te voorkomen dat op een ondeugdelijke feitelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan.
16. Het hof zal, alvorens opnieuw te beoordelen of [geïntimeerden] in het leveren van het van hen gevraagde tegenbewijs zijn geslaagd en welke andere beslissing dan ook te nemen, partijen, [appellante] als eerste, in de gelegenheid stellen zich over het voorgaande bij akte ter rolle uit te laten, als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 31 maart 2009 voor akte aan de zijde van [appellante], ten einde zich uit te laten over het in rechtsoverweging 16 overwogene;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, De Bock en Verschuur, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 maart 2009 in bijzijn van de griffier.