ECLI:NL:GHLEE:2009:BH5231

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.274/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Streppel
  • A. Verschuur
  • M. van de Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfafscheiding en eigendom van perceel 2448

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, betreft het een geschil over erfafscheiding en de eigendom van een perceel grond, kadastraal bekend als perceel 2448. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G. Machiels, werd erkend als eigenaar van de grond door bevrijdende verjaring. De rechtbank had de appellant veroordeeld om mee te werken aan de naamswijziging van de grond op naam van de geïntimeerde, met een dwangsom als sanctie voor niet-naleving.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof geconstateerd dat er twijfels bestonden over het belang van partijen bij een beslissing, vooral na de mededeling van de geïntimeerde dat het perceel was verkocht aan de zoon van de appellant. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun belangen te verduidelijken, wat de mogelijkheid opwierp dat het geschil wellicht in der minne opgelost kon worden.

De appellant heeft vier grieven ingediend, maar het hof heeft besloten om de zaak aan te houden en partijen te verzoeken om hun standpunten verder toe te lichten. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door de geïntimeerde, waarna de appellant ook de gelegenheid krijgt om te reageren. De beslissing van het hof is op 3 maart 2009 openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de zaak in beraad hebben genomen en verdere beslissingen hebben aangehouden.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 maart 2009
Zaaknummer 107.002.274/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W. Sleijfer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G. Machiels, kantoorhoudende te Drachten.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 15 november 2006 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 februari 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 december 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 15 november 2006 met zaak-/rolnummer 74342 / HA ZA 06-73 gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser te vernietigen en opnieuw recht doende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van geïntimeerde als eiser in eerste aanleg alsnog af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 15 november 2006 met zaak/-rolnummer 74342 / HA ZA 06-73 gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser te bevestigen onder verbetering/vervanging van de kaart waarnaar de Rechtbank heeft verwezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties."
Voorts heeft appellant een akte genomen waarop geïntimeerde middels een antwoordakte heeft gereageerd.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Procespartij
1. In hoger beroep liggen allereerst de door [appellant] bij akte opgeworpen vragen voor wie als geïntimeerde moet worden aangemerkt en of deze geacht moet worden in hoger beroep verweer te hebben gevoerd. Die vragen dienen zich aan nu de ingediende memorie van antwoord a) als geïntimeerde '[geïntimeerde]/[betrokkene]' vermeldt; b) aangeeft dat '[geïntimeerde]/[betrokkene]' het procesdossier in eerste aanleg overlegt, waarvan [betrokkene] het hof verzoekt de inhoud als herhaald en ingelast te beschouwen; c) vermeldt dat [betrokkene] als rechtsopvolger van [geïntimeerde] de stellingen van [geïntimeerde] van de eerste aanleg handhaaft en concludeert voor antwoord.
2. [appellant] heeft het standpunt ingenomen dat [betrokkene] niet als partij in dit appelgeding kan worden aangemerkt, dat hetgeen [betrokkene], niet zijnde partij, naar voren heeft gebracht buiten beschouwing dient te blijven en dat het ervoor moet worden gehouden dat [geïntimeerde] in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd. Het hof oordeelt als volgt.
3. Ter rolzitting van 12 december 2007 heeft mr. G. Machiels zich gesteld voor geïntimeerde. Als geïntimeerde moet worden aangemerkt de (rechts)persoon die als zodanig is gedagvaard, hetgeen in het onderhavige geval [geïntimeerde] en niet (ook) [betrokkene] is. Dat, nadat de appeldagvaarding was uitgebracht in verband met de overdracht van perceel 2448 het materiele belang bij de uitkomst van het geding (mogelijk) bij [betrokkene] is komen te liggen en dat [betrokkene] en [geïntimeerde] onderling afspraken hebben gemaakt over de voorzetting van het geding kan hieraan niets afdoen. Het stond [betrokkene] overigens wel vrij zich in de onderhavige procedure te voegen of daarin tussen te komen, maar van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Dat betekent dat [betrokkene] in dit geding niet als partij kan worden aangemerkt. De vraag is vervolgens of de inhoud van de in hoger beroep door mr. Machiels ingediende processtukken geacht moeten worden het standpunt van geïntimeerde [geïntimeerde] te vertolken. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, nu het in de aan de zijde van [geïntimeerde] genomen akte op pagina 2. onder meer leest dat [geïntimeerde] zichzelf wel degelijk als procespartij ziet en [betrokkene] niet als zodanig kan worden aangeduid, wat zich hier - zoals overwogen - voordoet.
Feiten
4. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.5) van genoemd vonnis d.d. 15 november 2006 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Als enerzijds gesteld, anderzijds niet (langer) voldoende gemotiveerd weersproken dan wel gestaafd door de in zoverre niet bestreden inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat in deze zaak het navolgende vast:
(a) [geïntimeerde] is vanaf 1 februari 1985 tot 2007 eigenaar geweest van de woning staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie B, perceelnummer 2448. Voordat [geïntimeerde] deze woning en perceel 2448 in eigendom verkreeg, zijn de woning en de daarbij behorende tuin van 1974 tot 1982 krachtens een overeenkomst van huur en verhuur in gebruik geweest bij de familie [familie 1]. Daarvoor heeft de familie [familie 2] in deze woning gewoond. [geïntimeerde] heeft het perceel 2448 bij akte van 26 juli 2007 geleverd aan [betrokkene].
(b) [appellant] is eigenaar en exploitant van de boerderij met ligboxenstal en enkele percelen weiland, kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie B., nrs. 4254, 4341 en 3783. [appellant] woont in de woning aan de [buuradres].
(c) Het (inmiddels aan [betrokkene] toebehorende of toebehoord hebbende) perceel 2448 wordt, behalve aan de straatzijde, omgeven door de aan [appellant] toebehorende percelen 4254 en 3783. Het perceel 2448 is tot 1988 aan de zuidelijke en westelijke zijde ingesloten geweest door sloten (hierna: de sloten), die volgens kadastrale gegevens lagen op het grondgebied van - wat thans is - perceel 4254. Tussen deze sloten en de kadastrale grens van perceel 2448 lag een strook grond (hierna: de strook).
(d) In januari 1975 heeft [familie 1] een vergunning aangevraagd voor de bouw van een schuurtje op de strook. [appellant] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Nadat de vergunning was verkregen is het schuurtje op de strook tot stand gebracht.
(e) Omstreeks 1980 is er tussen de familie [familie 1] en [appellant] een geschil geweest over de begrenzing van het bij [familie 1] in gebruik zijnde perceel.
(f) In 1988 heeft [appellant], na daarvoor een vergunning te hebben verkregen, de sloten gedempt.
(g) In of omstreeks 1990 heeft [geïntimeerde] het door [familie 1] in 1975 gebouwde schuurtje vervangen door een groter schuurtje. [appellant] heeft zich hiertegen niet (schriftelijk) verzet.
(h) In 1996 heeft [appellant] [geïntimeerde] gemaand de grenzen van hun beider erven op basis van kadastrale gegevens te herstellen.
(i) In 1997 heeft [geïntimeerde] door het Kadaster een landmeting laten verrichten. Deze landmeting wees uit dat een groot deel van wat [geïntimeerde] als zijn tuin beschouwde deel uitmaakte van een perceel van [appellant].
(j) Op 22 maart 2005 heeft - dit maal op initiatief van [appellant] - nogmaals een kadastrale meting ter vaststelling van de grens tussen de percelen van [geïntimeerde] en [appellant] plaatsgevonden, welke opnieuw gegevens opleverde waarmee [geïntimeerde] zich niet kon verenigen.
De procedure in eerste aanleg
5. In het geding in eerste aanleg vorderde [geïntimeerde], voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de grond zoals die zich rond de door [geïntimeerde] bewoonde woning bevindt, en zoals die grond wordt afgeschermd bij wijze van erfafscheiding door de (voormalige) sloten, aangegeven op de aan het te wijzen vonnis te hechten kadastrale kaart;
II) [appellant] te veroordelen om binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis mee te werken aan naamswijziging van de tussen partijen bestreden grond, liggend rond de woning en omgeven door de op de aan het te wijzen vonnis te hechten kadastrale kaart aangegeven (voormalige) sloten op naam van [geïntimeerde] wordt gesteld, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [appellant] weigert dit vonnis na te komen, met een maximum van € 50.000,--;
een en ander te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
6. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank:
(I) voor recht verklaard dat [geïntimeerde] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond gelegen tussen de kadastrale grenzen van perceel 2448 en de grenzen zoals die zijn gevormd door het midden van de voormalige sloten, een en ander zoals schetsmatig gearceerd is aangegeven op het aan het vonnis gehechte kaartje;
(II) [appellant] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis eraan mee te werken dat vorenbedoelde strook grond op naam van [geïntimeerde] wordt gesteld;
(III) bepaald dat [appellant] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder (II) bepaalde aan [geïntimeerde] een dwangsom verbeurt van € 500,00, tot een maximum van € 50.000,00; en
(IV) de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten afgewezen;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
Van dit vonnis is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Belang
7. Het hof constateert allereerst dat van de zijde van [geïntimeerde] bij de laatst genomen akte (van 16 september 2008) naar voren is gebracht dat [betrokkene] 'het bewuste registergoed' (naar het hof begrijpt: het kadastraal onder nummer 2448 bekende perceel, als hiervoor bedoeld onder rechtsoverweging 3.1 sub a) heeft verkocht en geleverd aan de zoon van [appellant]. Dat roept, temeer nu [geïntimeerde] zelf naar voren brengt dat 'de rechtsstrijd inhoudelijk dus ten einde is met betrekking tot die bewuste strook grond', de vraag op of [geïntimeerde] nog een - en zo ja, welk - rechtens te respecteren belang bij een uitspraak in het onderhavige geding voor zichzelf heeft. Het hof zal [geïntimeerde] gelegenheid bieden zich daarover bij akte uit te laten. [appellant] zal vervolgens, eveneens bij akte, mogen reageren en zich mogen uitlaten over de vraag of hij, als appellant, voor zichzelf nog een belang ziet in het voortzetten van het onderhavige hoger beroep, en zo ja welk. Het hof acht het overigens, indien de eigendomssituatie inderdaad is gewijzigd als door [geïntimeerde] is gesteld, goed denkbaar dat partijen hun geschil in der minne tot een oplossing zullen brengen en de zaak op de rol zullen doen doorhalen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 31 maart 2009 voor het nemen van een akte aan de zijde van [geïntimeerde] ter uitlating omtrent hetgeen het hof hiervoor in rechtsoverweging 6 heeft overwogen, waarna [appellant] gelegenheid zal worden geboden - eveneens bij akte - te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. Streppel, voorzitter, en mrs. Verschuur en Van de Veen, raden, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2009.