Arrest d.d. 10 maart 2009
Zaaknummer 107.002.297/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Mr. [naam appellant] Notaris Heerenveen B.V.,
gevestigd te [woonplaats appellant],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A. Speksnijder, kantoorhoudende te Leeuwarden,
Mr. [naam geïntimeerde] Notaris Gorredijk B.V.,
gevestigd te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 7 februari 2007 en 12 september 2007 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 november 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 19 december 2007.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"dat het Gerechtshof de voornoemde vonnissen zal vernietigen en geïntimeerde alsnog zal veroordelen tot betaling aan appellante van bedrag van € 22.992,81, althans een bedrag dat het Gerechtshof juist zal achten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2004 en voorts geïntimeerde zal veroordelen in de kosten van beide instanties, één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij [appellant] tevens producties heeft overgelegd en haar vordering als oorspronkelijk eiseres heeft vermeerderd, luidt:
"[appellant] verzoekt de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 7 februari en 12 september 2007 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog haar vorderingen toe te wijzen, zoals in eerste aanleg gewijzigd, hierbij nog nader gewijzigd tot een bedrag van € 23.195,78, te vermeerderen met de omzetbelasting, de wettelijke rente ingaande op 1 april 2004 en voorts met de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II, één en ander met de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Dat het het Gerechtshof te Leeuwarden mag behagen bij arrest en voor zoveel nodig en/ of aanvulling van de gronden, waarop deze vonnissen berusten, de vonnissen van de Rechtbank Leeuwarden d.d. 7 februari 2007 en 12 september 2007 te bevestigen, zulks met afwijzing van de daartegen gerichte grieven en met veroordeling van appellante in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vermeerdering van eis
1. Tegen de door [appellant] als oorspronkelijk eiseres bij memorie van grieven gedane vermeerdering van eis, heeft [geïntimeerde] als zodanig geen bezwaar gemaakt. Nu de vermeerdering van eis tijdig - immers bij memorie van grieven - is gedaan (vgl. HR 20 juni 2008, LJN BC 4959, RvdW 2008, 649) en de eisen van een goede procesorde zich ook niet verzetten tegen de gedane vermeerdering van eis, zal het hof uitgaan van de vordering van [appellant], zoals zij na vermeerdering van eis luidt.
De vaststaande feiten
2. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist staat tussen partijen in hoger beroep vast:
(i) Partijen zijn op 1 oktober 2003 een overeenkomst aangegaan omtrent de overdracht van de eertijds door [geïntimeerde] gedreven notarispraktijk aan [appellant].
(ii) Ter zake van bedoelde overeenkomst is door partijen een onderhandse akte d.d. 1 oktober 2003 (prod. 1 bij inleidende dagvaarding), hierna te noemen de akte, opgemaakt.
(iii) De akte draagt in het hoofd het opschrift 'OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP' en vermeldt onder meer:
'3) Deze koop en verkoop zal geschieden naar de toestand per overdrachtsdatum, waarbij door koper aan verkoper zal worden betaald voor de in artikel 1 sub a, c en d omschreven zaken/rechten een bedrag van € 90.000,--. (zegge: negentigduizend euro).
10) Verkoper staat er jegens koper voor in c.q. garandeert dat:
(...)
d. Hij aan koper alle inlichtingen en gegevens heeft verstrekt die hij redelijkerwijs behoorde te verstrekken opdat koper zich een juist oordeel omtrent de koop en de koopprijs heeft kunnen vormen.
(...)
Indien een hierboven genoemde vrijwaring en garantie onjuist of onvolledig blijkt te zijn, zal verkoper jegens koper gehouden zijn om koper volledig schadeloos te stellen voor alle schade die koper daardoor lijdt en/of zal lijden, en zal verkoper koper tevens vrijwaren voor aanspraken die derden jegens koper geldend kunnen maken.
12) Het per overdrachtsdatum bestaande onderhandenwerk van verkoper zal tussen partijen worden verrekend op basis van de navolgende formule:
Netto omzet 2002 vgl. opgave accountantskantoor Van de Veen & Kromhout - Gorredijk € 645.000,--. Waarde onderhanden werk 6/52 x € 645.000,-- = € 75.000,---. Te voldoen door koper 50% i.e. € 37.500,-- binnen zes maanden na overdracht van de praktijk.'
(iv) Tijdens de aan de overeenkomst voorafgaande onderhandelingen is door [geïntimeerde] bij e-mail bericht van 1 september 2003 aan [appellant] informatie verstrekt over het onderhanden werk.
(v) Het genoemde e-mail bericht vermeldt onder meer:
'Op het onderhanden werk kom ik op korte termijn terug.
De roiementen zijn zo goed als bij.'
Het geschil
3. Het geschil tussen partijen heeft betrekking op het onderhanden werk, voor zover het royementen - doorhaling van hypothecaire inschrijvingen - betreft waartoe [geïntimeerde] zijdens de cliënten opdracht heeft verkregen en die door [appellant] zijn uit te voeren.
Met betrekking tot de grieven:
4. Door de inhoud van de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen. De grieven zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
5. Voorop staat dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet enkel kan worden beantwoord op grond van de taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Het komt immers steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6. Naar het oordeel van het hof mocht [appellant] de in art. 10 onder d verstrekte garantie in het licht van de bij email bericht van 1 september 2003 verstrekte inlichting omtrent de omvang van het onderhanden werk voor wat de royementen betreft in die zin verstaan dat [geïntimeerde] ervoor instaat dat het aantal nog uit te voeren royementen slechts in geringe mate zou overschrijden hetgeen bij een normaal te achten afhandeling van in opdracht gegeven royementen het geval zou zijn. Het hof is van oordeel dat zulks is te beoordelen naar het tijdstip van overdracht oftewel 1 april 2004, zoals [geïntimeerde] ook niet voldoende weersproken heeft gesteld (conclusie van antwoord, nr. 2.3).
7. Zou het aantal op 1 april 2004 nog uit te voeren royementen in meer dan geringe mate hetgeen bij een normaal te achten afhandeling van in opdracht gegeven royementen het geval zou zijn, overschrijden, dan vloeit uit hetgeen partijen te dier zake zijn overeengekomen voort, dat [geïntimeerde] [appellant] daarvoor volledig schadeloos heeft te stellen.
8. [appellant] stelt zich blijkens haar stellingen op het standpunt dat de maximale normale werkvoorraad aan royementen gelijk is aan hetgeen gedurende de laatste twee maanden aan royementen is voortgevloeid uit in die periode plaatsgehad hebbende transporten. [geïntimeerde] heeft deze stelling naar het oordeel van het hof niet met kracht van argumenten bestreden, zodat het hof van de juistheid ervan zal uitgaan. Nu was toegezegd, dat de royementen nagenoeg bij waren, mocht [appellant] naar het oordeel van het hof in geen geval meer aan werkvoorraad verwachten dan hetgeen gedurende laatste drie maanden aan uit te voeren royementen was ontstaan. Uit hetgeen [appellant] bij memorie van grieven, nr. 8 slot - onder overlegging van een productie - heeft gesteld, volgt dat per 1 april 2004 het aantal uit te voeren royementen die voortvloeiden uit transporten die vóór 1 februari 2004 hadden plaatsgevonden, volgens haar een beloop zou hebben van 262. In de periode van 1 februari 2004 tot 1 april 2004 heeft volgens de stellingen van [appellant] het aantal uit te voeren royementen die voortvloeiden uit transporten die in die periode hebben plaatsgevonden, een beloop van 78 of te wel gemiddeld 39 per maand in die periode. [geïntimeerde] heeft deze stellingen naar het oordeel van het hof niet voldoende gemotiveerd weersproken. Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat hetgeen [geïntimeerde] omtrent het aantal van 89 in de memorie van antwoord heeft gesteld, als niet ter zake doende moet worden gepasseerd, nu dit aantal volgens zijn stellingen betrekking op de stand per 1 september 2003. Daarom zal het hof ervan uitgaan dat het aantal royementen die zijn voortgevloeid uit transporten die drie maanden vóór 1 januari 2004 hebben plaatsgehad, een beloop heeft van 223. Dit is derhalve een aantal royementen dat [appellant] niet behoefde te verwachten nog te hebben uit te voeren.
9. Uit hetgeen [appellant] bij de inleidende dagvaarding heeft gesteld, valt af te leiden dat volgens haar met een royement gemiddeld en afgerond een bedrag van € 50,--, inclusief BTW en kosten, gemoeid is. Naar aanleiding van een overigens onvoldoende gemotiveerd verweer van [geïntimeerde] heeft [appellant] bij conclusie van repliek bedoeld gemiddeld bedrag gesteld op afgerond € 84,--. [geïntimeerde] heeft dit bedrag betwist en aangevoerd dat het - naar het hof de betwisting van [geïntimeerde] begrijpt - niet om een volgens een vast tarief vast te stellen bedrag gaat. Nu het om royementen gaat waarvoor [geïntimeerde] zijdens de cliënten opdracht heeft gekregen en door [appellant] naar hetgeen in een geval als de onderhavige gebruikelijk is, zijn uit te voeren en niet is gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] daarvoor van de cliënten een hoger bedrag dan [appellant] bij de inleidende dagvaarding heeft gesteld, heeft ontvangen, zal het hof uitgaan van het eerder bedoeld bedrag van € 50,--.
10. De vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiseres is derhalve tot een bedrag van € 11.500,-- toewijsbaar.
11. De grieven slagen derhalve in zoverre.
12. De gevorderde buitenrechtelijke incassokosten acht het hof niet toewijsbaar, nu niet voldoende gemotiveerd is gesteld dat [appellant] andere kosten heeft gemaakt dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak.
13. De grieven falen derhalve voor het overige
De slotsom
14. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiseres zal worden toegewezen als in het dictum van dit arrest zal worden omschreven. Het hof zal [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordelen, bedoelde kosten te berekenen over de oorspronkelijke ingestelde vordering volgens het liquidatietarief voor de rechtbanken (tarief II, 3 pt. à 452,--). De kosten van het geding in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 11.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente van 1 april 2004 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op € 576,32 aan verschotten en € 1.356,-- aan geliquideerd salaris voor de procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar kosten draagt.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Verstappen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van
10 maart 2009 in bijzijn van de griffier.