ECLI:NL:GHLEE:2009:BH7527

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.901/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Verschuur
  • A. Knijp
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake opheffing beslag op onroerende zaken in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de opheffing van een beslag op onroerende zaken. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, dat op 17 oktober 2008 was uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen de appellanten en de geïntimeerde, waarbij de appellanten vorderingen hebben ingesteld om het beslag op een boerderij en landerijen op te heffen. De appellanten stellen dat het beslag onterecht is gelegd en dat zij recht hebben op de verkoop van de onroerende zaken onder bepaalde voorwaarden.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellanten niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het beslag ondeugdelijk is. De geïntimeerde heeft aangetoond dat er een vordering op [appellant 2] bestaat, die niet is betwist. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de geïntimeerde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de appellanten bij opheffing van het beslag. De grieven van de appellanten zijn dan ook afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de belangen van de beslaglegger in het geval van een conservatoir beslag. Het hof heeft de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 februari 2009
Zaaknummer 200.018.901/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
hierna te noemen: [appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats appellant 2],
hierna te noemen: [appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk (in enkelvoud) te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W. Huizing, kantoorhoudende te Leeuwarden, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats en -gemeente geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W.L. Schuurmans, kantoorhoudende te Roden,
voor wie heeft gepleit mr. N.G. van Breukelen, advocaat te Roden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 17 oktober 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 november 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd kortgedingvonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
25 november 2008.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven, luidt:
"(...) in het arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Voorzieningenrechter van
de Rechtbank te Groningen d.d. 17 oktober 2008 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
Ten aanzien van de boerderij met landerijen gelegen aan de [adres]
I. vader te gebieden om het beslag op de boerderij met landerijen gelegen aan de
[adres] (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49
are en 19 centiare) op te heffen binnen 24 uur na een door [appellant 2] over te leggen
koopakte en het beslag opgeheven te houden in elk geval tot nadat 12 hectare grond
aan een derde is geleverd, op straffe van een dwangsom van 5.000 euro voor elke dag
of elk gedeelte daarvan waarmee hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van
100.000 euro;
II. te bepalen dat vader zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering
van de 12 hectare grond (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49 are en 19
centiare) voor de waarde in het huidige economische verkeer, die conform de
verklaring van de heer [betrokkene] minimaal € 33.000,-- bedraagt en te bepalen dat
vader binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn
medewerking verleent aan de verkoop van bovengenoemde onroerende zaak door
makelaardij Renkema & Flapper, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- voor
elke dag dat vader daarmee in gebreke blijft;
III. indien vader met het onder II gevorderde in gebreke blijft: vervangende toestemming
voor de toestemming van vader aan [appellant 2] te verlenen voor de verkoop van 12
hectare grond (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49 are en 19 centiare)
aan een derde voor de waarde in het huidige economische verkeer, die conform de
verklaring van de heer [betrokkene] minimaal € 33.000,-- bedraagt en deze
vervangende toestemming te verlenen voor een periode van één jaar;
IV. te bepalen dat de verkoopopbrengst van de verkoop van 12 hectare grond aan [appellant 2]
ten goede zal komen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de totale verkoopop-
brengst minus de kosten voor Agrarische Makelaardij Renkema & Flapper wordt
aangewend om de schuld bij de Friesland Bank te verminderen, een en ander bij
wijze van een voorschot op de verdeling;
Ten aanzien van de landerijen gelegen aan de [buuradres]
V. vader te verplichten om de afspraken zoals verwoord in de vaststellingsovereenkomst
van 1 juni 2006 na te leven, waarbij vader binnen 24 uur na betekening van het in
dezen te wijzen vonnis de opdracht aan Agrarische Makelaardij Renkema & Flapper
dient te geven voor de verkoop van 17 hectare grond (kadastraal bekend gemeente
[gemeente], sectie G, nummer 4391, groot 17 hectare, 1 are en 25 centiare) conform de
afspraken die zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 1 juni 2006 voor
de verkooprijs van 25.000 euro althans voor de huidige waarde in het economische
verkeer, welke waarde blijkens de verklaring van de heer [betrokkene] minimaal
33.000 euro bedraagt, en waarbij vader binnen 24 uur na het overleggen van een
concept koopakte zijn medewerking dient te verlenen aan het tekenen van de
koopakte en waarbij vader zijn medewerking dient te verlenen aan het passeren van
de leveringsakte op een door Makelaardij Renkema & Flapper dan wel op een door
de notaris aangegeven datum een en ander onder verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000 euro voor elke dag of elk gedeelte daarvan dat vader met het voorgaande in
gebreke blijft;
VI. te bepalen dat de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten van de verkoop van
17 hectare grond conform de overeenkomst d.d. 1 juni 2006 bij helfte tussen vader en
[appellant 1] zal worden gedeeld;
VII. het af te geven vonnis, voor zover wettelijk mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren;
Kosten rechtens."
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (met producties) verweer gevoerd, met als conclusie:
"(...) appellanten in spoedappèl in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans
in elk geval hun vorderingen af te wijzen als zijnde onjuist en/of onbewezen, althans een
eventuele toewijzing van een vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en in
ieder geval een eventuele toewijzing van de vordering uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad
te verklaren onder de voorwaarde dat voor een gelijk bedrag ten behoeve van geïntimeerde
in spoedappèl zekerheid wordt gesteld, zolang het in deze te wijzen arrest geen kracht van
gewijsde heeft gekregen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van appellanten in
spoedappèl in de kosten van deze procedure en van de kosten in eerste aanleg, onder
bepaling dat appellanten in spoedappèl de wettelijke rente over de proceskosten
verschuldigd worden wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in
deze te wijzen arrest zijn betaald."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] een akte wijziging van eis, alsmede een akte overlegging producties genomen.
De conclusie van de akte wijziging van eis luidt:
"(...) in het arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Voorzieningenrechter van
de Rechtbank te Groningen d.d. 17 oktober 2008 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
Ten aanzien van de boerderij met landerijen gelegen aan de [adres]
I. vader te gebieden om het beslag op de boerderij met landerijen gelegen aan de
[adres] (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49
are en 19 centiare) op te heffen binnen 24 uur na een door [appellant 2] over te leggen
koopakte en het beslag opgeheven te houden in elk geval tot nadat 12 hectare grond
aan een derde is geleverd, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag
of elk gedeelte daarvan waarmee hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van
€ 100.000,-;
II. te bepalen dat vader zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering
van de 12 hectare grond (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49 are en 19
centiare) voor de waarde in het huidige economische verkeer, die conform de
verklaring van de heer [betrokkene] minimaal € 29.000,- bedraagt en te bepalen dat
vader binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn
medewerking verleent aan de verkoop van bovengenoemde onroerende zaak door
makelaardij Renkema & Flapper, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- voor
elke dag dat vader daarmee in gebreke blijft;
III. indien vader met het onder II gevorderde in gebreke blijft: vervangende toestemming
voor de toestemming van vader aan [appellant 2] te verlenen voor de verkoop van 12
hectare grond (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49 are en 19 centiare)
aan een derde voor de waarde in het huidige economische verkeer, die conform de
verklaring van de heer [betrokkene] minimaal € 29.000,- bedraagt en deze
vervangende toestemming te verlenen voor een periode van één jaar;
IV. te bepalen dat de verkoopopbrengst van de verkoop van 12 hectare grond aan [appellant 2]
ten goede zal komen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de totale verkoopop-
brengst minus de kosten voor Agrarische Makelaardij Renkema & Flapper wordt
aangewend om de schuld bij de Friesland Bank te verminderen, een en ander bij
wijze van een voorschot op de verdeling;
Ten aanzien van de landerijen gelegen aan de [buuradres]
V. vader te verplichten om de afspraken zoals verwoord in de vaststellingsovereenkomst
van 1 juni 2006 na te leven, waarbij vader binnen 24 uur na betekening van het in
dezen te wijzen vonnis de opdracht aan Agrarische Makelaardij Renkema & Flapper
dient te geven voor de verkoop van 17 hectare grond (kadastraal bekend gemeente
[gemeente], sectie G, nummer 4391, groot 17 hectare, 1 are en 25 centiare) conform de
afspraken die zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 1 juni 2006 voor
de verkooprijs van € 25.000,- althans voor de huidige waarde in het economische
verkeer, welke waarde blijkens de verklaring van de heer [betrokkene] minimaal
€ 29.000,- bedraagt, en waarbij vader binnen 24 uur na het overleggen van een
concept koopakte zijn medewerking dient te verlenen aan het tekenen van de
koopakte en waarbij vader zijn medewerking dient te verlenen aan het passeren van
de leveringsakte op een door Makelaardij Renkema & Flapper dan wel op een door
de notaris aangegeven datum een en ander onder verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,- voor elke dag of elk gedeelte daarvan dat vader met het voorgaande in
gebreke blijft;
VI. te bepalen dat de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten van de verkoop van
17 hectare grond conform de overeenkomst d.d. 1 juni 2006 bij helfte tussen vader en
[appellant 1] zal worden gedeeld;
VII. het af te geven vonnis, voor zover wettelijk mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren;"
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2. (2.1 t/m 2.16) van het kortgedingvonnis waarvan beroep is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
de wijziging van eis
2. [geïntimeerde] heeft niet op de bij de wet voorgeschreven wijze bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis op zich. Zijn bezwaren tegen de eiswijziging zijn inhoudelijk van aard. Het hof acht de wijziging van eis evenmin in strijd met een goede procesorde. De wijziging van eis, hoewel deze eerst bij akte ten pleidooie is geschied, beoogt immers geen wezenlijke verandering van de eis maar slechts een wijziging van de minimale bedragen waarvoor [appellant] de genoemde onroerende zaken wensen te verkopen. Het gaat hier dus om een gewijzigde vordering die berust op dezelfde juridische en feitelijke grondslag als voorheen.
Daarom zal in hoger beroep worden uitgegaan van de gewijzigde eis, zoals hiervoor weergegeven.
de grieven
3. De vorderingen van [appellant] vallen feitelijk gezien in twee delen uiteen, te weten de vordering van [appellant 2] met betrekking tot de boerderij met landerijen gelegen aan de [adres], en de vordering van [appellant 1] met betrekking tot de landerijen gelegen aan de [buuradres].
3.1 Het hof zal eerst grief III behandelen. Deze grief keert zich tegen hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen omtrent de vordering van [appellant 1] en tegen de afwijzing ervan.
Vervolgens zullen (gezamenlijk) de grieven I en II worden behandeld, welke grieven opkomen tegen hetgeen de voorzieningenrechter met betrekking tot de vordering van [appellant 2] heeft overwogen.
Grief IV ontbeert zelfstandige betekenis, nu deze zich slechts in algemene bewoordingen tegen het afwijzen van de vorderingen van [appellant] richt.
4. Op grond van hetgeen door [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi is aangevoerd en met de overgelegde kadastrale gegevens genoegzaam is aangetoond, moet er voorshands van worden uitgegaan dat het door [geïntimeerde] gelegde conservatoir beslag ook rust op de landerijen gelegen aan de [buuradres] (kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie G, nummer 4391, groot 17.1.25 ha). Dat [appellant 1], naar hij ten pleidooie heeft verklaard, niet op de hoogte is van het leggen van beslag op deze landerijen, doet aan het voorgaande niet af en maakt de beoordeling van dit geschilpunt dan ook niet anders.
4.1 De vordering zoals die door [appellant 1] is ingesteld, ziet niet op (opheffing van) het gelegde beslag, maar op nakoming van de vaststellingsovereenkomst zoals die op 1 juni 2006 - ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van een toen gevoerd kort geding - door [appellant 1] en [geïntimeerde] is gesloten.
5. In de tussen partijen gevoerde bodemprocedure (zaaknummer/rolnummer: 77501 / HA ZA 05-179) heeft de rechtbank Groningen bij vonnis van 6 juni 2007 met betrekking tot de onderhavige percelen landbouwgrond aan de [buuradres] in rechtsoverweging 4.3.1. overwogen dat [appellant] geen bezwaar had tegen aankoop door [geïntimeerde] van de percelen tegen een reële waarde. In 4.3.2. heeft de rechtbank het volgende geoordeeld: "...De rechtbank is van oordeel dat de wijze van verdeling van deze percelen in beginsel aldus dient plaats te vinden dat zij aan [geïntimeerde] kunnen worden toegescheiden tegen een - nader vast te stellen - reële waarde, te weten de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer met als peildatum de datum van verdeling (...) Het verzoek van [appellant 2] en [appellant 1] onder I van de dagvaarding zal worden afgewezen."
Onder I van die dagvaarding was gevorderd: "te bepalen dat onderhandse verkoop van het perceel landbouwgrond van ca. 17 ha. te [plaats], een redelijke wijze van verdeling is en om [geïntimeerde] te veroordelen om mee te werken aan onderhandse verkoop op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag en voorts om [appellant 1] en [geïntimeerde] te gelasten de opbrengst op een gezamenlijke rekening van [appellant 1] en [geïntimeerde] te brengen en te bepalen dat de opbrengst na aftrek van de verkoopkosten op 50/50-basis tussen hen wordt verdeeld."
5.1 Met de beslissing van de rechtbank in het bodemgeschil omtrent de verdeling van de onderhavige percelen landbouwgrond, zoals hiervoor onder 5 weergegeven, moet hetgeen [appellant 1] en [geïntimeerde] blijkens de vaststellingsovereenkomst van
1 juni 2006 met betrekking tot die verdeling zijn overeengekomen, geacht worden te zijn achterhaald en ontbreekt elke grond tot afwijking van hetgeen de bodemrechter dienaangaande heeft beslist, zulks ongeacht of het betreffende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
5.2 De vordering ligt dan ook voor afwijzing gereed.
6. Grief III faalt.
7. Als onderdeel I vordert [appellant 2] om [geïntimeerde] te gebieden het beslag op de boerderij met landerijen gelegen aan de [adres] (gemeente [gemeente], sectie G, nummer 2845, groot 49 are en 19 centiare) op de in de vordering vermelde voorwaarden op te heffen en opgeheven te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
7.1 Gelet op hetgeen [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi onvoldoende weersproken heeft aangevoerd, en overigens met overlegging van de gegevens van het Kadaster genoegzaam heeft aangetoond, is het hier bedoelde beslag ook gelegd op de landerijen gelegen rond de boerderij aan de [adres], kadastraal bekend onder sectie G, nummer 4125, groot circa 16 ha). Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat de vordering ook ziet op deze landerijen.
8. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een conservatoir beslag te worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
8.1 Het hof merkt op dat het geen kennis heeft kunnen nemen van het beslagrekest en de (overige) beslagbescheiden, omdat deze niet als producties in het geding zijn gebracht. Nu door [appellant 2] daaromtrent niets is gesteld en ook overigens daarvan niet is gebleken, gaat het hof ervan uit dat van een vormverzuim als in evenbedoelde zin geen sprake is.
8.2 Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (zie HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
9. Uit het hiervoor genoemde vonnis van 6 juni 2007 van de rechtbank Groningen, gewezen in het tussen partijen aanhangige bodemgeschil volgt dat [geïntimeerde] een vordering op [appellant 2] heeft. [appellant 2] heeft het bestaan van die vordering op zich ook niet ontkend, maar wel betwist hij de door [geïntimeerde] gestelde hoogte ervan. Dat laatste doet echter aan het bestaan van een vordering van [geïntimeerde] niet af. Van de ondeugdelijkheid van het door [geïntimeerde] als beslaglegger ingeroepen recht is derhalve niet - summierlijk - gebleken.
10. Resteert de vraag of het beslag onnodig is. De beslaglegging strekt ertoe te voorkomen dat verhaal onmogelijk is op het moment dat daartoe een titel is verkregen. In dat verband is van belang dat uit de stellingen van [appellant 2] kan worden opgemaakt dat hij de Friesland Bank een tweetal bedragen verschuldigd is uit hoofde van hypothecaire geldleningen (in totaal € 240.000,--) en een bedrag ter zake van rekening-courant (circa € 270.000,--). Voorts blijkt uit de door
[appellant] bij gelegenheid van het pleidooi overgelegde producties dat recentelijk door derden nog beslag op de onroerende zaken van [appellant 2] te [plaats 1] en [plaats] is gelegd.
10.1 [appellant 2] heeft naar 's hofs voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, indien die vorderingen zouden zijn voldaan en daarmee ook aan de gestelde dreigende executieverkoop van de onroerende zaken van [appellant 2] zou kunnen worden ontkomen, hij dan nog over voldoende financiële middelen beschikt om de vordering van [geïntimeerde] te kunnen voldoen, of daarvoor zekerheid te kunnen stellen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de eigen stellingen van [appellant 2] volgt dat zijn financiële situatie - minst genomen - weinig rooskleurig is, zodat niet kan worden uitgesloten dat er meer schuldeisers zijn die voor hun vorderingen verhaal willen zoeken op de percelen grond waar [geïntimeerde] beslag op heeft gelegd. Onder die omstandigheden kan aan [geïntimeerde] niet worden tegen-geworpen dat de waarde van de beslagobjecten mogelijk de hoogte van zijn vordering overtreft.
10.2 Daarmee is het belang van [geïntimeerde] bij handhaving van het beslag voldoende gebleken. Dat belang weegt zwaarder dan dat van [appellant 2] bij opheffing van het beslag.
11. De conclusie moet luiden dat, nu niet aannemelijk is gemaakt dat de hiervoor geformuleerde opheffingsgronden zich voordoen, de vordering tot opheffing van het beslag strandt.
12. De overige vorderingen van [appellant 2] vormen in de kern beschouwd een gevolg van de vordering tot opheffing van het beslag en delen derhalve in het lot van die vordering.
13. De grieven I en II falen.
Slotsom
14. Het falen van de grieven brengt met zich dat het kortgedingvonnis van
17 oktober 2008 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
In de bestaande familierelatie tussen partijen ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het kort gedingvonnis van 17 oktober 2008 waarvan beroep;
wijst af de vordering van [appellant] zoals deze in hoger beroep is gewijzigd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat partijen ieder met de eigen kosten belast blijven.
Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Knijp en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 februari 2009 in bijzijn van de griffier.