ECLI:NL:GHLEE:2009:BH7541

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.326/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over dwaling bij overdracht van een onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] betreffende de overdracht van een bewegingsinstituut. [appellante] had in eerste aanleg bij de rechtbank Assen een vordering ingesteld op grond van dwaling, waarbij zij stelde dat de koopovereenkomst van 30 maart 2006 onder invloed van een wilsgebrek tot stand was gekomen. De rechtbank had de vordering van [appellante] afgewezen, waarna zij hoger beroep instelde.

In hoger beroep heeft [appellante] zes grieven ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 2005 in gesprek zijn geraakt over de overname van het bewegingsinstituut en dat [geïntimeerde] [appellante] financiële overzichten had verstrekt. De koopovereenkomst vermeldde een koopsom van € 50.000, waarbij [appellante] een bedrag van € 45.000 had betaald. [appellante] stelde dat de door [geïntimeerde] opgegeven netto-omzet van € 4.000 per vier weken onjuist was, wat haar tot de vordering op dwaling leidde.

Het hof heeft de grieven van [appellante] gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat de door [geïntimeerde] verstrekte informatie niet zodanig afweek van de werkelijkheid dat er sprake was van dwaling. Het hof oordeelde dat de gemiddelde netto-omzet in de maanden voor de overdracht niet significant afweek van het door [geïntimeerde] opgegeven bedrag. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat er geen bewijs was voor bedrog door [geïntimeerde].

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten werden begroot op € 1.136 aan verschotten en € 1.158 aan salaris voor de advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige informatieverstrekking bij de overdracht van ondernemingen en de strenge eisen die aan het bewijs van dwaling en bedrog worden gesteld.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 februari 2009
Zaaknummer 107.002.326/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. G. Machiels, kantoorhoudende te Drachten.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 11 april 2007 en 21 november 2007 door de rechtbank Assen, hierna te noemen de rechtbank.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 december 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 januari 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
"1. te vernietigen het vonnis op 21 november 2007 onder zaaknummer/rolnummer 60675 HA ZA 07-115 gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde; en,
2. opnieuw rechtdoende alle door [appellante] in prima ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen, althans ten faveure van [appellante] zodanig recht te doen als uw Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de vonnissen d.d. 12 april 2007 en 21 november 2007 onder zaaknr./rolnummer 60675 HA ZA 07-115 door de Rechtbank Assen gewezen, te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist staat tussen partijen in hoger beroep vast:
(i) Partijen zijn ultimo 2005 in gesprek geraakt omtrent het overnemen door [appellante] van het eertijds door [geïntimeerde] te Emmen gedreven bewegingsinstituut.
(ii) In het kader daarvan heeft [geïntimeerde] [appellante] de kaartenbank met klantengegevens getoond en een tweetal financiële overzichten verstrekt (prod. 1 en 2 bij inleidende dagvaarding).
(iii) Het ene overzicht betreft een door [geïntimeerde] met de hand geschreven opgave van de netto omzet en een specificatie van de daarop in mindering gebrachte lasten. Het overzicht vermeldt dat de netto omzet per vier weken een bedrag van € 4.000,-- beloopt en de bedoelde lasten een bedrag van € 1.500,--.
(iv) Het andere overzicht is opgesteld door Zijlstra Accounting. Dit overzicht draagt als opschrift 'Berekening verkoopprijs Bewegingsinstituut Emmen ' en vermeldt onder meer:
'Realistische vraagprijs voor de onderneming 59.000
Vaste prijs voor de onderneming 52.000
(...)
Opbrengsten gebaseerd op aanloopperiode 2004 t/m heden
Opbrengst per 4 weken gemiddeld 4.000'
(v) Partijen hebben op 30 maart 2006 ter zake van het bewegingsinstituut een koopovereenkomst gesloten.
(vi) De te dier zake door [geïntimeerde] als verkoper en [appellante] als koper opgemaakte onderhandse akte d.d. 30 maart 2006, die het opschrift "overeenkomst houdende de overdracht van een sportzaak" draagt (prod. 3 bij inleidende dagvaarding), vermeldt onder meer:
'Artikel 1
Verkoper verklaart hierbij per 15 april 2006 te verkopen en in eigendom over te dragen aan koper, die verklaart per die datum te kopen en in eigendom te aanvaarden: het te Emmen gevestigde bewegingsinstituut, door verkoper voor eigen risico gedreven onderneming, met de activa welke aan partijen genoegzaam bekend zijn. Zij verlangen van deze activa geen nadere beschrijving. De "WRAP" blijft in eigendom van verkoper en is derhalve niet begrepen in de verkoop.
Artikel 2
De in artikel 1 van deze overeenkomst bedoeld koop en verkoop is geschied tegen een koopsom van € 50.000 (zegge: vijftig duizend euro). In de koopprijs is inbegrepen de voorraad per overnamedatum, inventarissen en goodwill. De eerste termijn ad € 45.000,= wordt uiterlijk 15 april 2006 door de koper voldaan. De tweede termijn ad € 5.000,= zal uiterlijk op 15 april 2007 worden voldaan. (...)
(...).
Artikel 3
De verkoop zal plaatsvinden op 15 april 2006 en alle handelingen in de uitoefening van de verkochte sportzaak verricht vanaf die datum, zijn voor rekening en risico van koper.
Artikel 4
Ter voldoening aan haar verplichting tot levering der afzonderlijke vermogensbestanddelen draagt verkoper per 15 april 2006 aan koper in eigendom over de in artikel 1 omschreven activa.'
(vii) [appellante] heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 45.000,-- betaald en per 15 april 2006 de exploitatie van de sportschool overgenomen.
(viii) Een door de raadsman van [appellante], mr. R.P. van Boven, aan [geïntimeerde] gerichte brief d.d. 5 december 2006 (prod. 9 bij akte d.d. 16 mei 2007) vermeldt onder meer:
'Door middel van dit schrijven vernietig ik de op 30 maart 2006 gesloten overeenkomst, genaamd "overeenkomst houdende de overdracht van een sportzaak". De grond van de vernietiging is dwaling.
(...). Door middel van dit schrijven verzoek en - voor zover nodig - sommeer ik u om het bedrag van € 45.000,-- binnen 7 dagen na heden te doen overmaken naar rekening nummer 54.35.92.170 t.n.v. de Stichting Beheer Derdengelden Bierens & Van Boven Advocaten te Assen.'
De vordering van [appellante] als oorspronkelijke eiseres en de beslissing in eerste aanleg
2. [appellante] heeft als oorspronkelijke eiseres na gedane wijziging van eis gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat de litigieuze koopovereenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand gekomen is en derhalve rechtsgeldig vernietigd is;
b. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 27.196,44;
c. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] een bedrag van € 1.788,-- aan buitengerechtelijke kosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling in de kosten van het geding.
3. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de kosten van het geding veroordeeld.
Met betrekking tot de grieven:
4. De grieven leggen het geschil tussen partijen in volle omvang het hof ter beoordeling voor. Zij zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
5. [appellante] doet als oorspronkelijk eiseres haar hiervoor in r.o. 2 onder a en b genoemde vorderingen rechtens gronden op dwaling dan wel bedrog. Zij heeft gesteld dat de door [geïntimeerde] opgegeven gemiddelde netto omzet van € 4.000,-- per vier weken niet juist zou zijn.
6. Het hof zal de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellante] eerst op de juridische grondslag dwaling onderzoeken. Nu uit de gedingstukken valt af te leiden dat [appellante] [geïntimeerde] verwijt dat [geïntimeerde] haar een onjuiste inlichting omtrent de netto omzet heeft verstrekt, zal het hof bij het onderzoek van de juridische grondslag dwaling zich eerst richten op de vraag, of van een onjuiste inlichting sprake is geweest.
7. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de zes volle maanden voor de overdracht de maandelijkse netto-omzet gemiddeld een bedrag van € 4.049,03 (zonder WRAP) heeft belopen. Zij heeft ter staving van die stelling producties bij akten 15 augustus en 10 oktober 2007 overgelegd. [appellante] heeft niet met kracht van argumenten de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] bestreden. Het hof moet daarom van de juistheid ervan uitgaan. De gemiddeld netto-omzet per vier weken in bedoeld tijdvak heeft dan een beloop van € 3.737,57. Dit bedrag wijkt naar het oordeel van het hof in niet een zodanige mate af van het bedrag van de litigieuze inlichting dat het beroep op dwaling zou moeten worden gehonoreerd.
8. Gelet op het in r.o. 7 overwogene, behoeft het hof niet meer de overige vragen ter zake van de rechtsgrondslag dwaling te onderzoeken.
9. De grieven falen derhalve in zoverre.
10. Het hof zal thans de toewijsbaarheid vorderingen van [appellante] op de rechtsgrondslag bedrog onderzoeken.
11. Het hof is van oordeel dat geen feiten zijn gesteld of gebleken die de conclusie wettigen dat [geïntimeerde] [appellante] door enige kunstgreep tot het aangaan van de litigieuze koopovereenkomst heeft bewogen, met name is niet gesteld of gebleken dat zulks zou zijn gebeurd door enige opzettelijk daartoe door [geïntimeerde] gedane onjuiste mededeling.
12. De grieven falen ook in zoverre.
De slotsom.
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten zullen worden berekend volgens het liquidatietarief voor de hoven (tarief III, 1 pt. à € 1.158,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 1.136,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 1.022,-- aan verschotten en € 1.158,-- voor salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 februari 2009 in bijzijn van de griffier.