ECLI:NL:GHLEE:2009:BH7590

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001389-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling van een persoon genaamd [benadeelde] op 31 juli 2006. Het hof heeft de bewezenverklaring van de zware mishandeling bevestigd, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de benadeelde. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit beroep. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de benadeelde en getuigen consistent en betrouwbaar waren, en dat de verdachte niet overtuigend had aangetoond dat hij zich had verdedigd tegen een onmiddellijke aanval. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van zestig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.300,- toegewezen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor een misdrijf en dat het incident meer dan tweeëneenhalf jaar geleden had plaatsgevonden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001389-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-885220-06
Arrest van 24 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 25 mei 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.F.B. Hersman, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en voorts dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 1.300,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2006 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een neusfractuur en een ribfractuur en een jukbeenfractuur en een aantal gebroken/loszittende tanden) heeft toegebracht, door deze [benadeelde] (al dan niet terwijl die [benadeelde] op de grond lag) meermalen opzettelijk en met kracht met de tot vuist gebalde hand op/tegen de mond en/of het gezicht en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of met geschoeide voet op/tegen de kaak en/of de ribben en/of elders tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 31 juli 2006 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde]) heeft mishandeld door deze [benadeelde] (al dan niet terwijl deze [benadeelde] op de grond lag) meermalen opzettelijk en met kracht met de tot vuist gebalde hand op/tegen de mond en/of het gezicht en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of met geschoeide voet op/tegen de kaak en/of de ribben en/of (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een neusfractuur en een ribfractuur en een jukbeenfractuur en een aantal gebroken/loszittende tanden), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overwegingen omtrent het bewijs van het primair ten laste gelegde
Door en namens verdachte is ter terechtzitting - kort gezegd - betoogd dat niet verdachte de initiatiefnemer was in de confrontatie met aangever, maar aangever zelf. Aangever zou, al fietsend, opzettelijk tegen de eveneens fietsende verdachte zijn aangereden. Beiden zijn daardoor ten val gekomen, waarna aangever als eerste zou hebben geslagen. Verdachte zou daarop hebben gereageerd door - eenmalig - een klap te geven in het gezicht, vermoedelijk tegen de mond, van aangever. De raadsvrouw acht de andersluidende aangifte niet geloofwaardig. Aangever zou agressief van aard zijn en bovendien onder invloed van alcoholhoudende drank hebben verkeerd. De getuigenverklaring van de zoon van aangever zou ten zeerste gekleurd zijn door loyaliteit met zijn vader, terwijl de verklaring van de getuige [getuige 2] evenmin betrouwbaar is, omdat hij de taal, die aangever met verdachte sprak (Russisch), spreekt noch verstaat. Ten slotte is het volgens de raadsvrouw zeer wel mogelijk dat het letsel van aangever veroorzaakt is door zijn val van de fiets, waarbij aangever met zijn gezicht op het stuur van die fiets terecht zou kunnen zijn gekomen. De raadsvrouw verzoekt daarom primair verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Tegenover de grotendeels ontkennende verklaringen van verdachte staat - zoals ook door de raadsvrouw naar voren is gebracht - een drietal hem belastende verklaringen: de aangifte van [benadeelde] en de getuigenverklaringen van diens zoon [getuige 1] en [getuige 2]. Vaststaat dat aangever en verdachte, die elkaar kenden van het asielzoekerscentrum te [plaats], elkaar op 31 juli 2006 even na middernacht troffen op een kruispunt nabij genoemd centrum, waarna tussen beiden een woordenwisseling en vervolgens een vechtpartij ontstond. Aangever was het niet eens met de omgang die verdachte met zijn dochter zou hebben (gehad). Voorts was bij hem wrevel ontstaan over het feit dat verdachte op dat tijdstip nog op pad was met de 14-jarige zoon van aangever en diens 13-jarige vriendje [getuige 2].
Aangever verklaart dat verdachte hem vervolgens met gebalde vuist in het gezicht sloeg, waardoor hij op de grond viel. Daarna zou verdachte hem, terwijl hij op de grond lag, hebben geschopt en geslagen. Aangever verklaart dat het hem gelukte om op te staan, maar doordat verdachte doorging met schoppen en slaan, kwam hij weer ten val.
De verklaring van [getuige 2] sluit daarbij aan. Hij verklaart te hebben gezien dat verdachte aangever met gebalde vuist in het gezicht sloeg. Aangever kwam daardoor ten val, stond weer op, waarna verdachte hem opnieuw ten val bracht. Deze getuige verklaart: "Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) weer aan kwam rennen naar de vader van [getuige 1] en ik zag toen dat [verdachte] een trap tegen de onderkant van de kaak van de vader van [getuige 1] gaf. Ik zag dat het gezicht van de vader van [getuige 1] was bedekt met bloed. Bij de neus en bij een van zijn ogen zat een wond. Ik zag dat er op beide armen wonden zaten en ook op zijn knie zat een wond. Ik zag dat er ook tanden uit de mond van de vader van [getuige 1] waren gevallen."
Getuige [getuige 1] verklaart: "Ik hoorde dat mijn vader aan hem (het hof begrijpt: aan verdachte) vroeg: "Waarom ga jij om met mijn dochter? Ik heb het jou al zo vaak gezegd." Ik zag toen dat [verdachte] mijn vader sloeg. Ik zag dat [verdachte] met gebalde vuist een klap tegen mijn vaders gezicht aan gaf. Ik zag dat mijn vader van de fiets viel op de grond." Deze getuige verklaart voorts te hebben gezien dat verdachte meermalen op het hoofd van aangever sloeg, hem tegen de ribben schopte en een 'knietje' tegen het oog gaf.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van de verklaring van de getuige [getuige 3]. Daaruit komt weliswaar naar voren dat aangever zich - naar zijn zeggen onder invloed van alcohol - agressief gedroeg, maar deze verklaring is voorts zodanig weinig specifiek en vanwege het wegzetten van de auto voorbij de betreffende kruising zodanig lacunair met betrekking tot de gehele gang van zaken, dat deze voor verdachte niet als disculperend kan worden aangemerkt. De verklaring van deze getuige vindt bovendien geen steun in enig ander bewijsmiddel.
Verdachte zelf verklaart tevergeefs te hebben getracht de confrontatie met aangever te vermijden. Aangever fietste tegen hem aan, waardoor beiden ten val kwamen. Verdachte verklaart voorts dat de aanval door aangever werd geopend. Hij heeft aangever eenmaal in het gezicht geraakt.
Het hof beschikt voorts over medische verklaringen (van arts en chirurg) met betrekking tot het letsel van verdachte. In die verklaringen wordt gesproken over een neusfractuur, een ribfractuur, een jukbeenfractuur, een defect aan de voortand en een vijftal losse gebitselementen.
Het hof stelt vast dat door aangever en voormelde getuigen in mei respectievelijk oktober 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Leeuwarden een verklaring is afgelegd die - ondanks het tijdsverloop - op hoofdpunten overeenstemt met hun eerder ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring. Het hof ziet geen aanleiding om de aangifte en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die alle gedetailleerd en consistent zijn, als onbetrouwbaar terzijde te schuiven, temeer daar deze verklaringen worden bevestigd door de aard en omvang van het geconstateerde letsel. Daarnaast komt uit het ambtelijk proces-verbaal van politie noch uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina's 28 en 29) naar voren dat aangever op de bewuste dag onder invloed van alcohol zou zijn geweest.
Op grond van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen heeft het hof de overtuiging dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2006 te [plaats], aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een neusfractuur en een ribfractuur en een jukbeenfractuur en een aantal loszittende tanden) heeft toegebracht, door deze [benadeelde] (al dan niet terwijl die [benadeelde] op de grond lag) meermalen opzettelijk en met kracht met de tot vuist gebalde hand tegen de mond en/of het gezicht en/of elders tegen het lichaam te stompen en/of met geschoeide voet tegen de kaak en/of de ribben te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
zware mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsvrouw van verdachte heeft het hof - subsidiair - verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe betoogd dat verdachte - zoals reeds gezegd - werd aangevallen door aangever en niet andersom. Verdachte heeft zich aan de agressie van aangever willen onttrekken, waarin hij niet is geslaagd. Hij heeft zich verdedigd door aangever in het gezicht te slaan. De raadsvrouw is van mening dat verdachte daarmee uit noodweer heeft gehandeld. Mocht het hof van oordeel zijn dat de reactie van verdachte excessief was, dan doet de raadsvrouw een beroep op noodweerexces.
Zoals reeds blijkt uit de overwegingen omtrent het bewijs, gaat het hof uit van een andere lezing van de feiten dan de raadsvrouw. Deze lezing laat geen ruimte voor de aanname dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of goed, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Nu het hof de aanwezigheid van een noodweersituatie uitsluit, zal het beroep van de raadsvrouw op noodweer dan wel op noodweerexces worden verworpen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft aangever zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Uit de toelichting op de vordering van aangever als benadeelde partij komt naar voren dat operatief ingrijpen aan zijn gebroken neus noodzakelijk was en dat zijn kaak moest worden rechtgezet. Aangever heeft verklaard daarnaast geruime tijd veel pijn te hebben ondervonden van zijn gebroken en gekneusde rib(ben) en zijn jukbeenfractuur, die slechts door rust konden genezen. Voorts ontbeerde aangever maandenlang zichtbaar een aantal tanden, hetgeen niet alleen het eten bemoeilijkte, maar ook uit esthetisch oogpunt belastend voor hem was. Aangever schaamde zich voor zijn uiterlijk. Daarnaast is er de psychische en emotionele component, waarmee slachtoffers van agressie en geweld doorgaans te maken krijgen. Zo ook aangever. Hij zegt sedertdien angstiger in het leven te staan. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij de lichamelijke integriteit van verdachte ernstig heeft geschonden en daarvoor slechts in beperkte mate zijn verantwoordelijkheid neemt.
Voorts heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder - en ook niet later - is veroordeeld voor enig misdrijf.
Verdachte, in 1999 vanuit de Sovjetunie naar Nederland gekomen, heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat hij geenszins een "probleemzoeker" is en zijn uiterste best doet om een toekomst in Nederland op te bouwen. Hij volgt daartoe een hogere beroepsopleiding in de sociale sector en werkt daarnaast in een grootwinkelbedrijf. Verdachte stelt dat een gevangenisstraf, zoals in eerste aanleg opgelegd, grote gevolgen voor hem zou hebben. Anders dan de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk maakt, daarbij mede uitgaande van de voor een dergelijk delict landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gelet echter op de indruk die het hof van de persoon van de verdachte heeft gekregen zal het hof deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat het bewezen verklaarde ruim tweeëneenhalf jaar geleden plaatsvond en er vooralsnog geen aanleiding is voor herhaling te vrezen. Uit het oogpunt van repressie zal het hof daarnaast een taakstraf opleggen van na te melden omvang.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof stelt vast dat de door de benadeelde partij gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering is door of namens verdachte slechts in zoverre weersproken dat verdachte het bewezen verklaarde in beperkte mate erkent. Nu de hoogte van de vordering van de benadeelde partij het hof niet als onbillijk voorkomt, kan deze derhalve worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 1.300,-. Voorts ziet het hof aanleiding over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d, 36f (oud) en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend driehonderd euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend driehonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zesentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Foppen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.