ECLI:NL:GHLEE:2009:BH7986

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002326-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Koolschijn
  • G. Dam
  • J.P. van Stempvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf voor overtreding van de Wegenverkeerswet en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en tot een werkstraf van 30 uren wegens mishandeling, meermalen gepleegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 februari 2008, waarbij de verdachte als bestuurder van een bestelauto betrokken was bij een verkeersongeval en twee personen heeft mishandeld. De politierechter had eerder een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende afstand heeft gehouden tot een bromfiets en deze heeft gehinderd, wat gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte de bestuurder van de bromfiets en diens passagier mishandeld, wat heeft geleid tot pijn en letsel.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, de bestuurder van de bromfiets, tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 354,-. De verdachte is ook veroordeeld in de kosten van het geding. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan de nieuwe feiten. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002326-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-670221-08 en 24-001051-04 (tul)
Arrest van 26 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 17 september 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. S.O. Roosjen, advocaat te Drachten.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven en een overtreding veroordeeld tot een straf, heeft op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding zal toewijzen tot een bedrag van € 354,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 7 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na verbeterde lezing van de tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2008 te [plaats], meermalen, telkens als bestuurder van een voertuig (een bestelauto), daarmee rijdende op de weg, [straat], met zijn voertuig van rijbaan heeft gewisseld, met gevaar voor botsing met een tegenligger, vervolgens met zijn voertuig een bromfiets heeft ingehaald, onvoldoende afstand tot die bromfiets heeft gehouden en zijn voertuig scheef voor deze nog rijdende bromfiets tot stilstand gebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2008 te [plaats], meermalen, opzettelijk mishandelend twee personen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), ten val heeft gebracht en met kracht heeft gestompt en geslagen tegen het gezicht en hoofd, waardoor dezen letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 13 februari 2008 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) letsel en/of schade was toegebracht.
Vrijspraak
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte met zijn bestelauto naast de bromfiets, bestuurd door [slachtoffer 1], kwam rijden. Verdachte ging langzamer rijden en kwam steeds dichterbij de bromfiets, waardoor [slachtoffer 1] de berm in werd gedrukt. Toen [slachtoffer 1] in de berm bijna tot stilstand was gekomen, is hij uit balans geraakt en omgevallen. Later zag [slachtoffer 1] dat zijn bromfiets hierdoor schade had opgelopen.
Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 1] en/of zijn passagier [slachtoffer 2] hierbij letsel hebben opgelopen. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte - toen hij de plaats van het ongeval verliet - wist dat de bromfiets van [slachtoffer 1] beschadigd was.
Het enkele feit dat de bromfiets is omgevallen, nadat deze bijna tot stilstand was gekomen in de berm, acht het hof onvoldoende om daaruit te concluderen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade aan de bromfiets was.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet bewezen hetgeen onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen het ten laste gelegde onder 1 en 2, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 februari 2008 te [plaats], als bestuurder van een voertuig (een bestelauto), daarmee rijdende op de weg, [straat], met zijn voertuig een bromfiets heeft ingehaald, onvoldoende afstand tot die bromfiets heeft gehouden en zijn voertuig scheef voor deze nog rijdende bromfiets tot stilstand gebracht, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
2.
hij op 13 februari 2008 te [plaats], opzettelijk mishandelend twee personen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), ten val heeft gebracht en met kracht heeft gestompt en geslagen tegen het gezicht en hoofd, waardoor dezen pijn hebben ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de overtreding:
feit 1: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
en het misdrijf:
feit 2 : mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 13 februari 2008 te [plaats] schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 door als bestuurder van een bestelauto onvoldoende afstand te houden tot een naast hem rijdende bromfiets en zijn voertuig scheef voor deze nog rijdende bromfiets tot stilstand te brengen. Door zo te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de bestuurder van die bromfiets [slachtoffer 1], en diens passagier [slachtoffer 2], door hen te stompen en te slaan tegen het gezicht en hoofd, waardoor zij pijn hebben ondervonden. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 29 januari 2009 - eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat een werkstraf voor beide bewezenverklaarde feiten passend en geboden is. Doordat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechter in eerste aanleg heeft ook dit gevolgen voor de hoogte van de op te leggen werkstraf.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Uit het door de benadeelde partij ingediende voegingsformulier blijkt dat de schade aan de bromfiets op 15 april 2008 is getaxeerd op € 500,-. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 september 2008 blijkt dat de benadeelde partij aldaar heeft verklaard dat de schade aan zijn bromfiets € 354,- bedraagt. Het hof gaat dan ook uit van dit laatste bedrag.
Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist. Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 354,-, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal voormeld bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Tenuitvoerlegging
Bij arrest van dit hof van 6 januari 2005, is veroordeelde veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 21 januari 2005. De proeftijd is ingegaan op 21 januari 2005. De proeftijd is door het hof op 18 juli 2008 verlengd met één jaar. De officier van justitie heeft op 21 juli 2008 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Uit het dossier en uit de behandeling ter terechtzitting van het hof is gebleken dat het de bedoeling van de officier van justitie was om de proeftijd te doen verlengen en niet om de tenuitvoerlegging te vorderen. Echter, omdat het hof op 18 juli 2008 - derhalve voordat de vordering tot tenuitvoerlegging ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Groningen op 17 september 2008 zou worden behandeld - reeds had beslist tot verlenging van de proeftijd, heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zou worden afgewezen. De vordering tot tenuitvoerlegging is vervolgens door de politierechter afgewezen.
Gelet op het voorgaande is het hof met advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ten aanzien van feit 1 tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast;
en ten aanzien van feit 2 tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van driehonderdvierenvijftig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderdvierenvijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één jaar de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 6 januari 2005.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. G. Dam en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.