4.1. Anders dan belanghebbende meent, heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden door een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de aangiften IB/PV over de jaren 2001 tot en met 2004. De onder 2.4 en 2.8 vermelde feiten, waaruit blijkt dat de anonieme klikbrief in samenhang met de hoogte van de in aftrek gebrachte hypotheekrente vragen over de juistheid van de aangiften opriepen, boden voldoende grond voor het onderzoek. Dat de afzender van de klikbrief onbekend is, leidt niet tot een ander oordeel.
De omstandigheid dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft afgezien van een onderzoek, rechtvaardigt geen andere conclusie. Uit de brief van 3 juni 2005 (bijlage bij het beroepschrift in eerste aanleg) blijkt dat zij hebben afgezien van een onderzoek omdat zij zelf geen werkzaamheden hadden aangetoond en belanghebbende had verklaard dat hij geen werkzaamheden had verricht en/of geen inkomsten had ontvangen. De inspecteur is niet gehouden dit standpunt van het Uitvoeringsinstituut te volgen en was bevoegd tot het instellen van een eigen onderzoek.
4.2. Wat betreft de correctie 'minder aftrekbare kosten eigen woning' merkt het hof het volgende op. Uit de door de inspecteur onder 3.3 aangehaalde brieven van SBW en de gemeente Achtkarspelen blijkt dat belanghebbende in ieder geval in 2004 niet langer de intentie had om op het perceel een eigen woning te bouwen. Uit die brieven blijkt immers van het stopzetten van de opdracht tot bemiddeling van verkoop van de huidige eigen woning van belanghebbende en de terugverkoop van het perceel aan de gemeente. Het perceel kan onder die omstandigheden zeker in het jaar 2004 niet als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 3, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aangemerkt. De inspecteur heeft de correctie daarom terecht aangebracht. Voor zover de correctie geen verband houdt met het perceel, heeft belanghebbende hiertegen geen grieven ingebracht, zodat dat deel van de correctie 'minder aftrekbare kosten eigen woning' tussen partijen kennelijk niet in geschil is.
4.3. Uit onderzoek van de door belanghebbende overgelegde bankafschriften is naar voren gekomen dat belanghebbende in het onderhavige jaar voor huishoudelijke uitgaven slechts een bedrag ter beschikking had van € 520,-. Van dit bedrag hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich moeten voeden, verzorgen en kleden. Ook moest hiervan de brandstof voor de auto worden betaald. Daarnaast heeft belanghebbende in november 2004 een kasstorting gedaan van € 6.500,-, terwijl niet duidelijk is uit welke middelen belanghebbende deze storting kon doen. De inspecteur heeft vragen gesteld in verband met de lage privé-bestedingen en de kasstorting. In antwoord hierop heeft de belanghebbende gewezen op de geldleningen (zie 3.2) en de aflossingen hierop in 2004 ten bedrage van € 2.125,- in totaal. Verder heeft hij gesteld dat hij eerder een bedrag van € 6.000,- van de bankrekening heeft gehaald en thuis heeft bewaard voor de aankoop van bouwmaterialen. In 2004 heeft hij het bedrag met rente teruggestort. Tot slot heeft belanghebbende gewezen op zijn zuinige levensstijl, op de aanwezigheid van een moestuin en op de omstandigheid dat zijn zoon de auto ook gebruikt.
4.4. Belanghebbende heeft ten bewijze van het bestaan van de geldleningen achteraf opgemaakte handgeschreven verklaringen overgelegd, waarop het bedrag van de lening en de bedragen per jaar van de aflossing staan vermeld. Belanghebbende heeft, alhoewel daartoe meermalen in de gelegenheid gesteld, geen andere bescheiden overgelegd die het bestaan van de lening en de aflossing daarop onderbouwen. Ook heeft hij geen stukken overgelegd waaruit aannemelijk wordt dat hij in 1997 en 1999 in staat was om dergelijke bedragen aan zijn kinderen te lenen. Ten aanzien van de storting van € 6.500,- heeft belanghebbende zijn onder 4.3 weergegeven stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de gespecificeerde overzichten over de jaren 2002 tot en met 2004 (zie 2.7) kan geen bevestiging voor belanghebbendes stelling en de herkomst van het geld worden gevonden.
Aldus heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat hij geld aan zijn kinderen heeft uitgeleend en dat in het onderhavige jaar op deze leningen is afgelost. Evenmin heeft hij een plausibele verklaring gegeven voor de herkomst van het gestorte bedrag van € 6.500,-.
4.5. Hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende wat betreft zijn inkomsten geen juiste aangifte IB/PV 2004 heeft gedaan. Een bedrag van € 520,- per jaar voor huishoudelijke uitgaven acht het hof ongeloofwaardig laag. Dit geldt temeer als daarvan (eventueel samen met de zoon) ook een auto moet worden onderhouden. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende over andere middelen beschikt waaruit huishoudelijke uitgaven kunnen zijn voldaan.
4.6. Voor de vaststelling van de hoogte van de correctie heeft de inspecteur aansluiting gezocht bij de NIBUD-normen voor huishoudens met een minimum inkomen voor twee volwassenen. De huishoudelijke uitgaven zijn daarin voor minimale bedragen opgenomen (bijlage 44, verweerschrift eerste aanleg). Op dit bedrag heeft de inspecteur de huishoudelijke uitgaven die blijken uit de bankafschriften in mindering gebracht. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur aldus een redelijke schatting gemaakt. De inspecteur heeft dan ook terecht een bedrag van € 5.984,- tezamen met het bedrag van de onverklaarbare kasstorting van € 6.500,- ter zake van de bijverdiensten als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
4.7. De omstandigheid dat belanghebbende een WAO-uitkering geniet, betekent niet per definitie dat hij geen werkzaamheden kan verrichten. Op deze grond kan de juistheid van de correctie niet worden bestreden. Ook de omstandigheid dat de inspecteur zonder de anonieme klikbrief nimmer een onderzoek zou hebben ingesteld naar de juistheid van belanghebbendes aangiften IB/PV, kan belanghebbende -wat hier ook van zij- niet baten omdat het onderzoek niet onrechtmatig is ingesteld (zie 4.1).
4.8. Nu de correctie persoonsgebonden aftrek het gevolg is van de correcties genoemd onder 2.9 onder a en b, en deze correcties door het hof in stand worden gelaten, is ook de correctie persoonsgebonden aftrek terecht aangebracht.
4.9. Aan belanghebbende is een boete van 50 percent opgelegd over de verschuldigde IB/PV welke betrekking heeft op de ten onrechte afgetrokken hypotheekrente over de hypotheekverhoging (correctie niet in geschil, zie 4.2), het resultaat uit overige werkzaamheden en de hieruit voortvloeiende correctie persoonsgebonden aftrek. Voornoemde correctie hypotheekrente is bij de aanslagregeling IB/PV 1999 aan de orde geweest en de aftrek is toen niet geaccepteerd omdat de verhoging van de hypotheek in 1997 niet ten behoeve van de eigen woning is besteed. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende hier niet van op de hoogte was. Voor zover de aangifte IB/PV 2004 door een gemachtigde is verzorgd, had het op belanghebbendes weg gelegen deze gemachtigde hiervan in kennis te stellen. Gelet op vorenstaande is het aan belanghebbendes (voorwaardelijk) opzet te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan. Datzelfde geldt voor zover er inkomsten tot een te laag bedrag zijn aangegeven en voor de correctie persoonsgeboden aftrek die het gevolg is van voornoemde twee correcties. De inspecteur heeft naar het oordeel van het hof derhalve terecht aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 50 percent. Deze boete acht het hof passend en geboden. Van gronden die tot een matiging zouden moeten leiden is het hof niet gebleken. Ook is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
4.10. Belanghebbendes hoger beroep is ongegrond. Het hof zal daarom de uitspraak van de rechtbank bevestigen.