ECLI:NL:GHLEE:2009:BI1770

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002072-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • S.H. Wachter
  • J.A. Wiarda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het voordeel afgewezen, waarop de officier van justitie in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 april 2009 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, die het hof verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 51.009,-. Het hof heeft echter vastgesteld dat het voordeel, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, op € 46.009,- moet worden geschat. De verdediging had kosten van € 54.750,- opgevoerd ter vermindering van de opbrengsten, maar het hof oordeelde dat de overgelegde nota's onvoldoende onderbouwing boden voor deze kosten.

Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij, die op € 60.909,- werden geschat, minus de kosten die op € 14.900,- werden vastgesteld. De verdediging stelde dat de kosten integraal in mindering moesten worden gebracht, maar het hof volgde deze redenering niet. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte verplicht om € 46.009,- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

parketnummer: 24-002072-07 (ontneming)
parketnummer eerste aanleg: 19-620945-07
Arrest van 21 april 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 13 augustus 2007, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van de verdachte, mr. M. de Boorder, advocaat te
Den Haag.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, de vordering van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel, afgewezen.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft dit hoger beroep ter kennis van de veroordeelde gebracht.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 51.009,- en aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waartegen het beroep is gericht, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 13 augustus 2007 (parketnummer 19-620945-07) ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot straf.
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 46.009,-.
Het hof baseert de schatting van het uit baten van het hierboven genoemde strafbare feit wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op de berekening zoals opgenomen in het rapport met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde van 19 juni 2007, alsmede op het aanvullend proces-verbaal van 22 augustus 2007, beide opgemaakt door [verbalisant], hoofdagent van de regiopolitie Drenthe.
De opbrengsten, gebaseerd op de door het openbaar ministerie gehanteerde nieuwe normen berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, opgesteld door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) in april 2005, bedragen € 60.909,-.
Het hof acht de door en namens de veroordeelde gestelde opbrengst van € 6.000,- euro niet aannemelijk, mede gelet op de uiterst professionele wijze van inrichting van de hennepkwekerij, zoals beschreven in het strafdossier. De raadsman van de veroordeelde omschrijft de kwekerij in zijn pleitnotitie in hoger beroep als een moderne kwekerij die haar tijd ver vooruit is.
De kosten, eveneens gebaseerd op de hierboven genoemde BOOM-normen, bedragen € 4.900,-. Daarnaast houdt het hof rekening met een kostenpost van € 10.000,-, zijnde de kosten van ten behoeve van de hennepkwekerij verbruikte elektriciteit, welk bedrag door de veroordeelde is voldaan aan Essent en welke kosten in mindering dienen te worden gebracht op de opbrengsten.
De raadsman van de veroordeelde heeft aangevoerd dat de normen, welke in het hierboven genoemde BOOM-rapport worden gehanteerd ter zake van de kosten die in mindering dienen te worden gebracht op de opbrengsten, in dit geval niet maatgevend kunnen en mogen zijn, aangezien het hier gaat om een op uiterst professionele wijze ingerichte hennepkwekerij, die aanzienlijke kosten, te weten € 54.750,-, heeft gevergd.
Die kosten behoren niet volgens de - in het BOOM-rapport gebruikte - methodiek van afschrijving, maar integraal in mindering te worden gebracht op de opbrengsten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door de raadsman van de veroordeelde zijn ter terechtzitting van de politierechter nota's overgelegd, ter onderbouwing van de door of namens de veroordeelde gestelde kosten van € 54.750,-.
Met uitzondering van de nota van [bedrijf] te [plaats] blijkt niet van wie die nota's afkomstig zijn. Evenmin blijkt aan wie die nota's zijn gericht, of die nota's zijn voldaan en - zo ja - of de nota's door de veroordeelde zijn voldaan en of de nota's betrekking hebben op de inrichting en/of exploitatie van de hennepkwekerij waar het hier om gaat.
Gelet op vorenstaande vormen de overgelegde nota's onvoldoende onderbouwing van de door of namens de veroordeelde gestelde kosten. Het hof is derhalve van oordeel dat de gestelde kosten onvoldoende aannemelijk zijn geworden.
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de volgende berekening :
Opbrengsten € 60.909,-
Kosten (€ 4.900,- + € 10.000,-) € 14.900,- --
=========
Wederrechtelijk verkregen voordeel : € 46.009,-.
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen om € 46.009,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde [verdachte] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van 46.009,- euro;
legt de veroordeelde [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van zesenveertigduizend negen euro ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Wiarda is buiten staat dit arrest te ondertekenen.