ECLI:NL:GHLEE:2009:BI2376

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.310/01 (voorheen rolnummer 0600485)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zuidema
  • A. van Wassenaer van Catwijck
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderscheid op grond van leeftijd in arbeidsovereenkomst en de toepassing van de Wet gelijke behandeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen Boni Markten B.V. over de niet-verlenging van haar arbeidsovereenkomst. De zaak werd behandeld op 7 april 2009, waarbij het hof zich moest buigen over de vraag of Boni Markten B.V. in strijd heeft gehandeld met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) door de arbeidsovereenkomst van [appellante] niet te verlengen. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.V. van Ophem, stelde dat haar leeftijd een rol heeft gespeeld in de beslissing van Boni om haar contract niet te verlengen. Boni, vertegenwoordigd door mr. J.B. Dijkema, ontkende dit en voerde aan dat de beslissing uitsluitend was gebaseerd op het functioneren van [appellante].

Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder leidinggevenden van Boni en collega's van [appellante]. De getuigenverklaringen wezen erop dat Boni een beleid hanteerde waarbij personeel werd aangenomen op basis van tijdelijke contracten, met de mogelijkheid tot verlenging, en dat leeftijd geen criterium was bij de selectie of het ontslag van personeel. Het hof concludeerde dat Boni in haar bewijsopdracht was geslaagd en dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst van [appellante] niet te verlengen niet in strijd was met de WGBL. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van arbeidsrelaties en de noodzaak voor werkgevers om transparant te zijn over hun personeelsbeleid. Het hof oordeelde dat de verklaringen van Boni's getuigen geloofwaardig waren en dat de argumenten van [appellante] onvoldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van discriminatie op basis van leeftijd.

Uitspraak

Arrest d.d. 7 april 2009
Zaaknummer 107.001.310/01 (voorheen rolnummer 0600485)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Boni Markten B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Boni,
advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het op 28 november 2007 door het hof in deze zaak gewezen tussenarrest wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld tussenarrest hebben op 12 maart 2008, 17 juni 2008 en
9 september 2008 de getuigenverhoren plaats gevonden. De daarvan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
[appellante] heeft vervolgens een akte overlegging productie genomen.
Boni heeft daarna een antwoordakte/memorie na enquête, en [appellante] een antwoordmemorie na enquête genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken wederom aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven
1. Bij gemeld tussenarrest heeft het hof Boni toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat zij, door te weigeren na 6 december 2004 de arbeidsovereenkomst met [appellante] te verlengen, dan wel een arbeidsovereenkomst met haar aan te gaan, niet in strijd met de WGBL heeft gehandeld.
2. Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft Boni vier getuigen laten horen, te weten de heer [getuige 1], hoofd P&O, de heer [getuige 2], hoofd logistiek, de heer [getuige 3], beheersmanager filialen, en mevrouw [getuige 4], afdelingschef kassa, allen in dienst van Boni.
2.1 In contra-enquête zijn als getuigen gehoord partij [appellante], mevrouw
[getuige 5] en de heer [getuige 6].
3. Ter gelegenheid van de enquête aan de zijde van Boni is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
door de getuige [getuige 1]:
"(...) Ik ben zelf nooit aanwezig geweest bij gesprekken met mevrouw [appellante] omtrent haar functioneren bij Boni. Mij is niet uit eigen waarneming bekend hoe zij haar werkzaamheden verrichtte. U toont mij een getuigschrift dat in de procedure is overgelegd. Ik ken de inhoud daarvan. Het betreft een standaard getuigschrift, dat iedere werknemer die Boni verlaat op zijn of haar verzoek ontvangt (...) Dat het een standaard getuigschrift is, betekent dat de inhoud daarvan niet per se in overeenstemming met de feiten behoeft te zijn (...) Het is bij Boni standaard beleid voor vrijwel alle functies om personeel in dienst te nemen op basis van drie keer een halfjaar contract voor bepaalde tijd. Voor alle functies geldt dat contracten voor bepaalde tijd worden aangeboden, in totaal drie keer. Bij de afloop van het derde contract voor bepaalde tijd bepaalt de bedrijfsleider van de desbetreffende vestiging of het dienstverband met de betrokken werknemer na afloop van die periode al dan niet zal worden voortgezet. De bedrijfsleider maakt daarbij een beoordeling aan de hand van de criteria die zijn vermeld op het door Boni gebruikte beoordelingsformulier. De functie van bedrijfsleider van een filiaal van Boni is een zelfstandige functie, in die zin dat de bedrijfsleider eindverantwoordelijk is voor het betreffende filiaal en de daarin werkzame medewerkers (...) In de organisatie van Boni als geheel doet zich naar mijn inschatting jaarlijks een in- en uitstroom van medewerkers voor van circa vierhonderd. Het merendeel daarvan bestaat uit hulpkrachten (...) Het filiaal Emmen vormde geen uitzondering op hetgeen ik heb verklaard met betrekking tot de in- en uitstroom ten aanzien van de Boni-organisatie als geheel (...)"
door de getuige [getuige 2]:
"Ik was in de jaren 2003 en 2004 werkzaam bij Boni Markten BV als rayonmanager voor Noord-Nederland (...) Het filiaal Emmen viel onder mijn rayon (...) Ik had slechts op afstand te maken met het personeelsbeleid binnen een filiaal. Het ging daarbij om het bewaken van de begroting die ik één keer per jaar samen met de bedrijfsleider opstelde, en waarvan de personeelskosten onderdeel was. Ik hield me niet bezig met het aannemen of ontslaan van personeel. Dat was de zaak van de bedrijfsleider (...) Ik heb geen speciale herinnering aan mevrouw [appellante]. Ik ben nooit aanwezig geweest bij een gesprek over haar functioneren. U toont mij een getuigschrift dat in de procedure is overgelegd. Daar staat mijn handtekening onder. Als ik op het hoofdkantoor in Nijkerk kwam, dan lag daar een stapel stukken voor mij klaar ter ondertekening. Daartoe behoorden ook getuigschriften. De inhoud was standaard. Eerlijk gezegd las ik ze nooit. Ik kende de persoon niet op wie het getuigschrift betrekking had en ik ging ervan uit dat P&O het goed deed (...) Het reeds eerder genoemde getuigschrift bevat geen kwalificatie van mij omtrent het functioneren van mevrouw [appellante]. Het filiaal in Emmen draaide goed (...) Dat was ook het geval in de jaren 2003 en 2004. De personeelskosten, zoals opgenomen in de begroting en gerealiseerd, vormden voor mij geen reden voor bijzondere aandacht. De criteria op basis waarvan personeel werd geselecteerd waren volgens mij kwaliteit en het moeten passen van het personeelslid binnen het team."
door de getuige [getuige 3]:
"Ik bekleed thans een andere functie bij Boni Markten BV, maar in de jaren 2003 en 2004 was ik bedrijfsleider van het filiaal van Boni te Emmen (...) Ik was als bedrijfsleider verantwoordelijk voor het aannemen en de selectie van personeelsleden van het filiaal te Emmen. Personeel dat in dienst trad kreeg standaard een contract voor een half jaar aangeboden dat twee keer met een half jaar werd verlengd. Dat laatste was wel afhankelijk van de tussentijdse beoordeling na het einde van een periode van een half jaar. Die tussentijdse beoordeling geschiedde middels een beoordelingsformulier conform het formulier dat u mij nu toont en dat in de procedure is overgelegd. Ik heb mevrouw [appellante] in de tijd zelf aangenomen. De hiervoor door mij beschreven procedure van beoordeling om het half jaar is wel de bedoeling maar ik weet niet of die in het geval van mevrouw [appellante] ook is gevolgd. De beoordeling van een personeelslid wordt gemaakt door de bedrijfsleider, in dit geval dus door mij, in overleg met het kader. In het geval van mevrouw [appellante] mevrouw [getuige 4], mijn hoofdcaissière. Voordat er een einde kwam aan de arbeidsverhouding met mevrouw [appellante] heeft er een gesprek met haar plaatsgevonden, waarin haar door mij in aanwezigheid van mevrouw [getuige 4] is meegedeeld dat het dienstverband niet verlengd zou worden. Ik weet niet meer op welke datum dat gesprek heeft plaatsgevonden, maar het moet enkele weken voor het einde van de dienstbetrekking zijn geweest. Ik herinner mij dat het een vrij emotioneel gesprek was van de kant van mevrouw [appellante] (...)
U vraagt mij of de reden voor de niet-verlenging in dat gesprek aan de orde is geweest. Die reden is natuurlijk aan de orde geweest. En deze reden was dat haar functioneren niet voldoende was. Ik weet dat absoluut zeker. U deelt mij mee dat mevrouw [appellante] in de procedure heeft gesteld dat haar in het gesprek waarin zij te horen kreeg dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd door mij tegen haar is gezegd dat duur personeel met een contract voor bepaalde tijd er zo snel mogelijk uit moest en dat voor iemand van de leeftijd van [appellante] twee of drie 16-jarigen in dienst genomen konden worden en ook dat zij te duur was. Ik heb één en ander in bedoeld gesprek niet tegen mevrouw [appellante] gezegd, ook mevrouw [getuige 4] niet. Ik herinner mij niet dat ik in de week voor kerst 2004 met mevrouw [appellante] heb gesproken. In ieder geval heb ik toen geen sollicitatiegesprek met haar gevoerd. U leest mij een verklaring van ene mevrouw [getuige 7] voor. Hetgeen ik zojuist heb verklaard verandert daardoor niet (...) Ik heb nooit tegen mevrouw [appellante] gezegd dat zij te duur was. Ik zou de arbeidsovereenkomst met haar hebben voortgezet indien zij goed zou hebben gefunctioneerd. Het beoordelingsformulier van 23 juni 2004 dat mr. Aartsen mij toont is mij bekend. Dat is naar waarheid ingevuld. Van het hoofdkantoor van Boni noch van de rayonmanager heb ik enige instructie aangaande het ontslagbeleid ontvangen inhoudende dat leeftijd daarbij een criterium zou moeten zijn. Dat is zeker niet het geval geweest. De maand december is in een supermarkt altijd een drukke maand. Hulpkrachten worden dan zoveel mogelijk ingezet. Bij hulpkrachten gaat het om medewerkers die nog naar school gaan en daarom slechts 's middags en 's avonds inzetbaar zijn. Voor vaste medewerkers zoals mevrouw [appellante] lag dat anders. Ten aanzien van hulpkrachten was het werven daarvan een continue aangelegenheid (...) Mevrouw [betrokkene] die in de stukken genoemd wordt is na mevrouw [appellante] vertrokken bij Boni. Dat mevrouw [betrokkene] zou vertrekken is pas bekend geworden nadat mevrouw [appellante] bij Boni was weggegaan. Er zijn geen hulpkrachten aangenomen in verband met het vertrek van mevrouw [appellante]. Hetgeen ik zojuist heb verklaard met betrekking tot het leeftijdscriterium bij ontslag geldt ook voor de selectie van personeel. Leeftijd was daarbij geen criterium (...) Ik weet niet meer of mevrouw [getuige 4] aanwezig is geweest bij een beoordelingsgesprek op 23 juni 2004 met betrekking tot mevrouw [appellante] waarvan het beoordelingsformulier is opgemaakt. Dat beoordelingsformulier is door mij ingevuld. Voorafgaand aan het beoordelingsgesprek wordt het formulier ingevuld met potlood door de eerste beoordelaar, in casu door mij, en door de tweede beoordelaar, in casu mevrouw [getuige 4]. Beide beoordelaars leggen vervolgens hun beoordeling naast elkaar en maken daar één geheel van. Dat resultaat is vastgelegd in het onderhavige beoordelingsformulier en met de betrokken medewerker besproken."
door de getuige [getuige 4]:
"Ik ben sinds 1998 werkzaam bij het filiaal van Boni te Emmen. Ik vervul al sinds enkele jaren de functie van afdelingschef kassa. Mijn chef was destijds de heer [getuige 3]. Ik heb leiding gegeven aan mevrouw [appellante] (...) In mijn functie was ik betrokken bij het aannemen en beoordelen van personeel voor de functie van kassamedewerker en algemeen medewerker. Ik ben ook betrokken geweest bij de beoordeling van mevrouw [appellante], maar ik kan mij niets meer herinneren van hetgeen in de daarover gevoerde gesprekken is gezegd. Ten aanzien van het functioneren van mevrouw [appellante] als medewerker van het filiaal in Emmen kan ik wel zeggen dat zij het, geloof ik, wel gezellig vond en daar had haar werk wel eens wat onder te lijden. Erg precies weet ik het niet meer. Het is al bijna vier jaar geleden. Maar ik weet nog wel dat ik haar vaak moest aansporen tot werken en minder gezelligheid. Ik herinner mij dat ik aanwezig ben geweest bij een gesprek waarin mevrouw [appellante] door de heer [getuige 3] is meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst bij Boni niet zou worden verlengd. Ik herinner me echter alleen dat het een emotioneel gesprek was. Inhoudelijk heb ik er geen herinnering meer aan (...) Met betrekking tot de wijze van beoordelen van de medewerkers van het filiaal te Emmen kan ik u zeggen dat na ieder half jaar in verband met een eventuele verlenging van de arbeidsovereenkomst een beoordelingsgesprek met de betrokken medewerker plaatsvond. Voorafgaand daaraan vulden de bedrijfsleider en een medebeoordelaar het daarvoor bestemde beoordelingsformulier in. In het algemeen geldt dat ik een beoordelingsformulier alleen onderteken als ik het eens ben met de inhoud en dat de inhoud van zo'n formulier overeenstemt met de feiten. Mr. Aartsen toont mij een beoordelingsformulier dat in de procedure is overgelegd. De handtekening die daar op voorkomt onder de naam [getuige 4] is van mij. Ik kan mij de inhoud van het beoordelingsgesprek met mevrouw [appellante] waarop dat beoordelingsformulier betrekking heeft niet herinneren. Het kan zijn dat ik er niet bij ben geweest en dat ik vooraf overleg heb gehad met [getuige 3]. Vlak nadat mevrouw [appellante] bij Boni is vertrokken is een andere medewerkster vlak voor de feestdagen opgestapt. Laatst bedoelde medewerkster was fulltime werkzaam. Haar vertrek is intern opgelost doordat een collega, mevrouw [medewerkster], extra uren heeft gekregen. Naar aanleiding van het vertrek van mevrouw [appellante] is er geen vacature opengesteld. In de loop van januari 2005 kreeg een medewerkster een andere functie. Dat was mevrouw [medewerkster]. Vervolgens hebben wij in februari 2005 weer wat parttimers voor de kassa aangenomen (...)"
4. In contra-enquête is - zakelijk weergegeven - verklaard:
door partijgetuige [appellante]:
"(...) U vraagt mij naar het gesprek dat ik op 19 november 2004 heb gevoerd met de heer [getuige 3], de bedrijfsleider van het filiaal, en mevrouw [getuige 4], mijn directe chef. Ik herinner me die datum en dat gesprek nog goed (...) Terwijl ik die dag aan het werk ging vroeg de heer [getuige 3] mij even mee te gaan naar zijn kantoor. Toen ik daar kwam, was mevrouw [getuige 4] daar ook. Ik kreeg te horen dat het hen zeer speet, maar dat ze mijn contract niet konden verlengen. Ik heb gevraagd waarom niet. De heer [getuige 3] antwoordde daarop dat ik te duur was en dat twee à drie zestienjarigen goedkoper waren. U houdt mij voor wat de heer [getuige 3] als getuige op 12 maart 2008 in mijn aanwezigheid heeft verklaard. Met zijn verklaring ben ik het niet eens. De heer [getuige 3] heeft wel degelijk als reden tegen mij gezegd dat ik te duur was en dat twee à drie zestienjarigen goedkoper waren. Hij heeft niet tegen mij gezegd dat ik onvoldoende functioneer. In de week voor kerst 2004 ben ik bij de heer [getuige 3] in het Boni-filiaal te Emmen geweest (...) Ik had gezien dat aan het begin van de winkel een mededeling was bevestigd waarin stond dat hulpkrachten werden gevraagd voor drie tot twaalf uur per week. Ik ben samen met mijn toenmalige vriendin mevrouw [getuige 7] naar de winkel gegaan. Ik had mijn cv meegenomen. In de winkel heb ik de heer [getuige 3] aangeschoten en gevraagd naar de functie van hulpkracht. Hij zei mij dat ik dat niet hoefde te proberen omdat ik te oud was. Het gesprek met de heer [getuige 3] vond in de winkel plaats en dus niet op zijn kantoor (...) Ik heb niet zien aankomen voor het gesprek van 19 november 2004 dat mijn contract niet zou worden verlengd. Dat dat niet verlengd zou worden kwam voor mij als een donderslag aan heldere hemel. Het ging volgens mij hartstikke goed en ik kreeg complimentjes (...) Het kwam niet vaak voor dat iemand na drie keer een contract voor bepaalde tijd een contract voor onbepaalde tijd kreeg. Ik wijt dat vooral aan het feit dat er veel hulpkrachten werkzaam waren die na verloop van tijd verhuisden of ergens anders gingen studeren. Op de vraag of mij gevallen bekend zijn die vergelijkbaar zijn met het mijne antwoord ik dat ik uit de krant heb vernomen dat een voormalige collega van mij bij Boni te Emmen die werkzaam was als vaste verkoopmedewerker ook geen verlenging van zijn arbeidsovereenkomst heeft gekregen nadat die overeenkomst al twee keer was verlengd. De naam van die collega is [collega]."
door de getuige [getuige 5]:
"Ik ben een zuster van de appellante. Ik maak geen gebruik van mijn verschoningsrecht (...) Ik ben van 1997 tot juni 2004 werkzaam geweest als hulpkracht in het filiaal van Boni te Emmen (...) Ik heb in dat filiaal wel samengewerkt met mijn zus, die ik verder [appellante] zal noemen, die daar na mij aan het werk is gegaan. Zij was de laatste tijd werkzaam als medewerker voor de kassagroep (...) [appellante] deed haar werk bij Boni nauwkeurig en secuur. Het was een fijne collega en je kon goed met haar werken (...) [appellante] zat ook altijd vrolijk achter de kassa. Ik heb niet zien aankomen dat [appellante] in december 2004 niet bij Boni kon blijven werken. Het was een onaangename verrassing. Vanaf juni 2004 heb ik niet meer met haar samengewerkt in het filiaal te Emmen, omdat ik inmiddels in een ander filiaal van Boni te Utrecht als hulpkracht aan het werk was gegaan (...) Nadat [appellante] bij het filiaal te Emmen weg was is er door Boni in december 2004 geworven voor nieuw personeel. Ik weet dat omdat ik in de periode van Sinterklaas en kerst bij dat filiaal ben geweest. Vooraan in de winkel hingen advertenties waarbij medewerkers werden gevraagd. Volgens mij ging het daarbij om hulpkrachten voor een wisselend aantal uren."
door de getuige [getuige 6]:
"Ik ben circa 4 jaar geleden werkzaam geweest in het filiaal van Boni Markten te Emmen. In totaal heb ik daar ongeveer 3,5 jaar gewerkt. Toen ik bij Boni begon te werken was ik 16 of 17 jaar, precies weet ik dat niet. Uit de periode dat ik bij Boni werkzaam was ken ik [appellante] (...) Ik ben bij Boni te Emmen begonnen als vakkenvuller op een contract voor bepaalde tijd van een half jaar. Ik deed dat naast mijn school (...) In aanvang had ik een nulurencontract. Na afloop van het eerste half jaar heb ik van Boni een contract voor onbepaalde tijd gekregen (...) Ik heb het dienstverband dat ik had met Boni zelf beëindigd in verband met het aanvaarden van een werkkring bij mijn huidige werkgever Halfords. Mede naar aanleiding van vragen van mr. Mastenbroek verklaar ik het volgende: Het is juist dat ik ongeveer 7 jaar geleden bij Boni in dienst ben getreden. Ik heb bij Boni regelmatig samengewerkt met [appellante]. Wij waren bijvoorbeeld samen wel bezig met het afprijzen van artikelen. Van [appellante] heb ik het kassadraaien geleerd. In mijn aanwezigheid heb ik nimmer gemerkt dat er over het functioneren van [appellante] een opmerking in positieve of negatieve zin is gemaakt door haar leidinggevenden (...) Op de vraag van mr. Mastenbroek hoe [appellante] functioneerde is mijn antwoord dat zij goed functioneerde. Daarmee bedoel ik zowel de samenwerking als de gezelligheid. Het was gezellig om met haar te werken. Mijn indruk is dat mijn collega's daar ook zo over dachten (...) Ik weet nu ik erover nadenk zeker dat ik 16 jaar was toen ik bij Boni te Emmen ging werken. Ik ben nu ongeveer anderhalf jaar in dienst bij mijn huidige werkgever, dat was aansluitend aan het dienstverband dat ik had bij Boni."
5. Op grond van de inhoud van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] - afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien - moet worden geoordeeld dat Boni in het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
Meer speciaal kan uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] worden afgeleid dat - in beginsel - als beleid bij Boni geldt dat personeel slechts wordt aangenomen op basis van een contract voor een bepaalde tijd van zes maanden, met de mogelijkheid van tweemaal een verlenging voor steeds zes maanden. De bedrijfsleider bepaalt vervolgens of het dienstverband na afloop van de maximale periode wordt voortgezet in de vorm van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Van dit beleid wordt kennelijk bij uitzondering ook wel afgeweken, zoals ook blijkt uit de door Boni onder punt 5.5 van het ten behoeve van de procedure bij de Commissie Gelijke Behandeling ingezonden verweerschrift genoemde voorbeelden (productie 6 bij inleidende dagvaarding). In die gevallen betrof het overigens werkneemsters die aanmerkelijk ouder waren dan [appellante], waaruit het hof afleidt dat daar het door [appellante] gestelde leeftijds-criterium geen rol heeft gespeeld. De juistheid van deze door Boni gegeven voorbeelden is door [appellante] niet weersproken.
De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben voorts met voldoende overtuiging verklaard dat binnen de Boni-organisatie leeftijd geen criterium was bij de selectie van personeel.
5.2 De getuige [getuige 3] heeft uitdrukkelijk ontkend dat hij in het gesprek op
19 november 2004 tegen [appellante] heeft gezegd dat het contract niet zou worden verlengd omdat zij te duur was en dat twee à drie zestienjarigen goedkoper waren. [appellante] heeft tijdens haar verhoor als getuige staande gehouden dat [getuige 3] dit wel degelijk heeft gezegd, maar zij staat daarin alleen.
5.3 De getuige [getuige 3] heeft ontkend dat hij nadien nog met [appellante] over een sollicitatie bij Boni heeft gesproken. In zoverre betwist hij de verklaringen van [appellante] en die van mevrouw [getuige 7], wier schriftelijke verklaring door [appellante] in eerste aanleg in het geding is gebracht.
Het hof merkt hierbij op dat in de lezing van [appellante] het bewuste gesprek kennelijk in de winkel van Boni en niet op het kantoor van [getuige 3] is gevoerd. Het hof houdt het er dan ook voor dat het in ieder geval niet om een formeel sollicitatiegesprek is gegaan. Daaruit vloeit dan ook voort dat, veronderstellender-wijs er vanuit gaande dat [getuige 3] zich toen al zou hebben uitgelaten over de ongeschiktheid van [appellante] voor de, naar zij stelt, functie van hulpkracht gelet op haar leeftijd, hem dit gelet op het informele karakter van het gesprek niet zonder meer zou kunnen worden tegengeworpen.
5.4 Door hetgeen de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard omtrent het functioneren van [appellante] heeft Boni voldoende aangetoond dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet verder te verlengen uitsluitend is gelegen in het feit dat Boni uiteindelijk niet tevreden was met de wijze waarop [appellante] haar werkzaamheden uitvoerde. In het kader van deze procedure ligt deze beslissing van Boni niet ter toetsing aan het hof voor.
6. Hetgeen de aan de zijde van [appellante] gehoorde getuigen in essentie hebben verklaard is onvoldoende om de verklaringen van de door Boni voor-gebrachte getuigen te ontzenuwen. Bovendien hebben de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] feitelijk slechts kunnen verklaren omtrent hun zienswijze op het functioneren van [appellante]. Omtrent vermeend handelen van Boni in strijd met de WGBL hebben zij geen verklaring kunnen afleggen.
Hetgeen de getuige [getuige 6] heeft verklaard over zijn arbeidsverleden bij Boni is op onderdelen tegenstrijdig. Daarom gaat het hof voorbij aan hetgeen deze getuige heeft verklaard over het verkrijgen van een vast dienstverband bij Boni.
7. Het door [appellante] nog in het geding gebrachte krantenartikel doet aan dit oordeel niet af. De verklaring van de in het artikel aangehaalde heer [collega] houdt op het relevante punt immers niet meer in dan dat hij de indruk heeft dat zijn leeftijd en bijbehorende salaris een rol hebben gespeeld bij zijn onvrijwillig vertrek bij Boni. Bovendien heeft Boni de juistheid van die verklaring gemotiveerd weersproken.
8. Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat Boni erin geslaagd is aan te tonen dat zij bij de weigering om na 6 december 2004 de arbeidsovereen-komst met [appellante] voort te zetten dan wel aan te gaan, geen onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt.
9. Daarmee is de grondslag aan de vordering ontvallen.
Slotsom
10. De grieven falen. Dat betekent dat het vonnis van de kantonrechter van
14 juni 2006 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding (51/2 procespunten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Boni op € 248,-- aan verschotten en op € 4.917,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Van Wassenaer van Catwijck en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 april 2009 in bijzijn van de griffier.