De beoordeling
De feiten
1. Tegen de door de kantonrechter in rechtsoverweging 2 van het vonnis vastgestelde feiten is (behoudens een opmerking in punt 27 van de memorie van grieven, waarover hierna onder 1.1 meer) geen grief gericht, zodat daarvan ook in hoger beroep kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, tezamen met wat partijen overigens omtrent de feiten hebben gesteld en niet of niet voldoende hebben weersproken, op het volgende neer.
1.1 [appellant] is van 1 maart 2002 tot 1 november 2005 als assistent-begeleider in dienst geweest bij De Trans, een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Aanvankelijk werkte hij geheel op ID-basis (Instroom- en Doorstroombanen, waarbij de werkgever subsidie ontvangt van de gemeente voor het tewerkstellen van een langdurig werkloze) en later voor de helft op ID-basis en voor de andere helft op basis van een gewone arbeidsovereenkomst. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 1453,- bruto per maand bij een 90%-dienstverband. De arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter bij beschikking van 30 september 2005 ontbonden op verzoek van De Trans en met instemming van [appellant], die voor deze ontbinding het initiatief genomen had en aan wie een ontbindingsvergoeding is toegekend van € 11.894,68 bruto.
Onder punt 27 van de memorie van grieven wordt bezwaar gemaakt tegen de vaststelling dat De Trans een vergoeding ex art. 7:685 BW heeft aangeboden op basis van correctiefactor 2. Voor de beoordeling in hoger beroep is die vaststelling niet relevant.
1.2 Gedurende de arbeidsovereenkomst is [appellant] door de zorgcoördinator van De Trans verdacht van seksueel misbruik van een cliënte van De Trans. Op 28 juni 2004 heeft [appellant] bij de divisiemanager van De Trans een klacht ingediend tegen de zorgcoördinator. Ondertussen is, mede door de zedenpolitie, onderzoek gedaan naar beweerd seksueel misbruik. Die verdenkingen bleken onjuist. De door [appellant] ingediende klacht is gedeeltelijk gegrond geacht (waarbij het gedrag van de zorgcoördinator als zeer direct, dominant en tactloos is gekwalificeerd), maar het verwijt van discriminatie is ongegrond bevonden. De Trans heeft in het, in september 2004 gehouden, gesprek met [appellant] hierover ook kritiek op het functioneren van [appellant] naar voren gebracht en vervolgens zowel klager als beklaagde naar een andere groep overgeplaatst. [appellant] kreeg bovendien een cursus aangeboden 'ter verduidelijking van de Nederlandse omgangsvormen' omdat de klachtbehandelaar zich afvroeg of het gedrag van [appellant] wellicht cultureel bepaald zou zijn. Sindsdien heeft [appellant] zich juridisch laten bijstaan.
1.3 In november 2004 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Re-integratie mislukte. In overleg over werkhervatting heeft [appellant] de voorkeur gegeven aan een pro forma ontbindingsprocedure, hetgeen leidde tot de onder 1.2 genoemde ontbindingsbeschikking.
Tot 31 augustus 2006 ontving [appellant] een Ziektewetuitkering. In zijn rapport van 11 juli 2006 vermeldde de verzekeringsarts o.a. zijn constatering van een persoonlijkheidsstoornis en beperkte belastbaarheid, welke beperkingen reeds op datum aanvang verzekering (1 maart 2002) aanwezig waren en ook al voor het 17e levensjaar. Aan [appellant] is met ingang van 31 augustus 2006 een volledige Wajong-uitkering toegekend in plaats van een WIA-uitkering.
1.4 Op 28 november 2005 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: de CGB). Deze klacht is op 19 juli 2006 door de CGB gedeeltelijk gegrond verklaard; geoordeeld is dat De Trans "direct onderscheid heeft gemaakt op grond van ras bij de klachtbehandeling over de bejegening door een collega". De andere klachten wegens discriminatie op grond van ras zijn afgewezen.
1.5 Bij dagvaarding van 26 februari 2007 heeft [appellant] wegens schending van de in art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht aanspraak gemaakt op € 30.093,96 schadevergoeding wegens psychisch letsel: € 14.000,- immateriële schade en, na aftrek van de ontbindingsvergoeding, nog € 16.093,96 netto wegens verlies aan verdienvermogen vanaf 1 november 2005 tot en met 2032, een en ander vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 november 2005.
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.