ECLI:NL:GHLEE:2009:BI2567

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.403/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarige en hoofdverblijf in relatie tot voorlopige voorzieningen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat het gezag over een minderjarige centraal. De moeder, appellante in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om het hoofdverblijf van haar kind te wijzigen, dat volgens een eerdere beschikking van de rechtbank Groningen op 13 januari 2009 bij de vader, geïntimeerde, is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.H. Lanting, heeft in haar antwoordakte gereageerd op de akte van de vader, die als productie een eerdere beschikking heeft ingediend. Het hof heeft in zijn beoordeling de beslissing van de bodemrechter in de hoofdzaak gerespecteerd, waarbij het hof heeft overwogen dat de moeder met haar vordering een situatie nastreeft die in strijd is met de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat de beslissing van de bodemrechter op een kennelijke misslag berust. Bovendien heeft het hof opgemerkt dat het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat door de moeder werd ingeroepen, niet relevant was voor de beoordeling van de huidige situatie, aangezien de bodemzaak recentelijk was behandeld. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 21 april 2009.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 april 2009
Zaaknummer 107.002.403/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de moeder,
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vader,
toevoeging,
advocaat: mr. S.A. Roodhof, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 december 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De vader heeft onder overlegging van een productie een akte genomen, waarop de moeder bij antwoordakte heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De vader heeft de beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 13 januari 2009, tot overlegging waarvan het hof hem bij het genoemde tussenarrest in de gelegenheid heeft gesteld, bij akte als productie in het geding gebracht.
2. Bij de genoemde beschikking heeft de rechtbank Groningen als bodemrechter in de hoofdzaak het hoofdverblijf van [de minderjarige], het minderjarige kind van partijen, bij de vader bepaald en het anders of meer verzochte afgewezen.
3. Nu het hof als appelrechter in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn arrest - gelijk in r.o. 3 van het genoemde tussenarrest overwogen - in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, falen naar het oordeel van het hof de tegen het bestreden vonnis gerichte grieven en moet bedoeld vonnis worden bekrachtigd.
4. Bij vorenstaand oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de moeder met haar vordering als oorspronkelijk eiseres een met de beslissing van de bodemrechter strijdige situatie nastreeft. Bij antwoordakte heeft de moeder weliswaar gesteld dat de beslissing van de bodemrechter op een kennelijke misslag berust, maar zij heeft die stelling naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende onderbouwd. Zij heeft daarenboven aangevoerd dat het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 augustus 2008, waarin deze zijn advies aan de bodemrechter heeft verwoord, reeds enkele maanden oud is, maar zij miskent daarmee dat de bodemzaak blijkens de eerdergenoemde beschikking op 18 december 2008 ter zitting is behandeld. Niet is gesteld of gebleken dat daar geen aandacht zou zijn besteed aan de meer recente periode of dat de moeder niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om meer recente ontwikkelingen onder de aandacht van de rechter te brengen.
De slotsom.
5. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Gelet op de voormalige relatie tussen partijen, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 april 2009 in bijzijn van de griffier.