ECLI:NL:GHLEE:2009:BI2751

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002486-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het meermalen opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van het meermalen opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, amfetamine, hasjiesj en hennep. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, waartegen hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een werkstraf van 240 uren geëist. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van harddrugs in de door hem vervoerde pakketten. Het hof overwoog dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij ook harddrugs vervoerde. De bewezenverklaring leidde tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was, en het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die aangaf zijn leven te hebben gebeterd en inmiddels een betaalde baan had.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002486-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-652183-07
Arrest van 29 april 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 24 juli 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. U.R. Slangenberg, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 30 november 2005, in de gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
een of meer hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of
een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep,
zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat verdachte niet wist dat hij naast hennep ook cocaïne en amfetamine vervoerde en dat hij ten aanzien van het vervoer van deze middelen moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij door een persoon, die hij redelijk kende, op enig moment gevraagd werd of hij iemand kende die voor hem pakketjes wilde vervoeren. Verdachte heeft toen aangegeven dat hij dit wel wilde doen en heeft vervolgens diverse pakketten drugs naar Duitsland vervoerd. De drugs was dusdanig verpakt dat voor verdachte niet zichtbaar was wat voor drugs er in de pakketten zat. Verdachte heeft geen navraag gedaan naar de inhoud van de pakketten maar is ervan uitgegaan dat hij enkel hasjiesj vervoerde omdat hem dit in eerste instantie was verteld. Door zich er onder deze omstandigheden niet van te vergewissen dat hetgeen hij voor deze persoon vervoerde daadwerkelijk en louter hasjiesj was, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hetgeen hij vervoerde (mede) "harddrugs"(cocaïne en amfetamine) was, zoals het geval bleek te zijn. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 30 november 2005, in de gemeente [gemeente 1] en elders in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of
hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep,
zijnde cocaïne en amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van soft- en harddrugs naar Duitsland. Door de uitvoer van drugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. Verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel en kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren. Verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden van de schadelijke effecten van drugsgebruik voor de volksgezondheid.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is. Het hof houdt echter rekening met de aannemelijk geworden gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven heeft gebeterd. Hij heeft sinds twee jaar Reclasseringstoezicht en heeft inmiddels een betaalde baan.
Op grond van vorenstaande in onderling verband beschouwd is het hof van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Deze straf strekt er mede toe om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal daarnaast aan verdachte een werkstraf van maximale duur worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 3, 10 (oud) en 11 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 22c (oud), 22d, 47, 57 (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.F. Aalders en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde mr. Aalders voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.