ECLI:NL:GHLEE:2009:BI5116

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.084/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Zuidema
  • Kuiper
  • Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhuisverbod en omgangsregeling met minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een eerdere beschikking van de bodemrechter. De bodemrechter had op 5 augustus 2008 een verhuisverbod afgewezen, en de man verzoekt nu om een nieuw verhuisverbod. Het hof oordeelt dat de eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde, omdat de voorzieningenrechter op 29 augustus 2008 al een gelijk verzoek had afgewezen. Het hof ziet geen reden om terug te komen op het eerdere oordeel en bevestigt dat de eisvermeerdering moet worden aangemerkt als een verkapt appel tegen het kort geding vonnis.

Daarnaast wordt de omgangsregeling met de minderjarigen besproken. De bodemrechter had eerder bepaald dat de man geen onbegeleide omgang met de minderjarige 1 had, en het hof volgt deze beslissing. De vordering van de man om de gewone verblijfplaats van de minderjarige 1 bij hem te laten zijn, wordt afgewezen. Voor de minderjarige 2 is er een omgangsregeling vastgesteld van eenmaal per veertien dagen, waarbij de vrouw de minderjarige moet brengen en halen. Het hof compenseert de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt het vonnis, met uitzondering van enkele onderdelen, en legt een dwangsom op voor de vrouw in geval van strijd met de omgangsregeling.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 mei 2009
Zaaknummer 200.011.084/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het hof neemt over hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 16 december 2008.
Het verdere procesverloop
De man heeft alsnog een memorie van antwoord in het incidenteel appel zijdens de vrouw genomen.
Vervolgens heeft de man de stukken wederom overgelegd en arrest verzocht.
De beoordeling
Voorts met betrekking tot de ontvankelijkheid
1. De man heeft aangevoerd dat hij in zijn, bij wege van vermeerdering van eis, gedane verzoek om de vrouw alsnog een verhuisverbod op te leggen, door het hof bij tussenarrest op onjuiste gronden niet-ontvankelijk is verklaard. De man stelt dat de bodemrechter in de beschikking van 5 augustus 2008 niet het verhuisverbod naar Limburg heeft afgewezen, doch een eerder verzocht verhuisverbod naar het buitenland. De voorzieningenrechter in het vonnis van 29 augustus 2008 en het hof bij het tussenarrest hebben zulks miskend.
Volgens de man staat dit eerdere verzoek betreffende het verhuisverbod vermeld in zijn zelfstandig verzoek bij het verweer tegen het echtscheidingsverzoek. In het thans als productie 3 overgelegde verweerschrift d.d. 30 mei 2007 in verband met verzoek wijziging voorlopige voorzieningen, tevens zelfstandig verzoek, wordt evenwel niet over een verhuisverbod gerept. Wellicht is uit de veelheid van tussen partijen gewisselde processtukken niet het juiste stuk bijgevoegd.
2. Aangenomen dat het door de bodemrechter op 5 augustus 2008 afgewezen verhuisverbod inderdaad een ander verhuisverbod is dan het thans verzochte verhuisverbod, oordeelt het hof dat alsdan de eisvermeerdering in strijd met de eisen van een goede procesorde is, nu de voorzieningenrechter op 29 augustus 2008 een verzoek betreffende een verhuisverbod dat wel onmiskenbaar gelijk is aan dat van de eisvermeerdering heeft afgewezen en de vermeerdering van eis moet worden aangemerkt als een verkapt appel tegen dit kort geding vonnis.
Het hof ziet dan ook geen redenen om op het in het tussenarrest gegeven oordeel terug te komen.
3. Ten overvloede voegt het hof daar nog aan toe dat de vrouw thans reeds geruime tijd in het noorden van Limburg woonachtig is. Toewijzing van het verhuisverbod komt in wezen neer op een gebod om terug te verhuizen naar Groningen. Zulks gaat het bestek van een voorlopige voorziening te buiten.
De omgangsregeling met [minderjarige 1]
4. Het hof heeft in het tussenarrest reeds aangegeven dat het hof, als voorzieningenrechter, in beginsel de beslissingen van de bodemrechter heeft te volgen. Gelet op diens beschikking van 5 augustus 2008 - waarbij de onbegeleide omgangsregeling van de man met [minderjarige 1] geheel is stopgezet - is geen plaats voor toewijzing van de in appel gehandhaafde vordering om te bepalen dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man zal zijn. De subsidiaire vordering tot handhaving van de voorheen bestaande omgangsregeling is, gelet op hetgeen het hof daarover in rechtsoverweging 3.2. van het tussenarrest reeds heeft overwogen, evenmin toewijsbaar.
De grieven van de man, voor zover zij de afwijzing van zijn vorderingen aanvechten, treffen dan ook geen doel.
De omgangsregeling met [minderjarige 2]
5. De bodemrechter heeft op 5 augustus 2008 bepaald dat de man met [minderjarige 2] een omgangsregeling zal hebben van eenmaal per veertien dagen van donderdag 15.00 uur tot vrijdag 17.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige 2] moet brengen en halen. Deze regeling is qua duur gelijk aan die welke is opgenomen in het kortgedingvonnis van 20 juni 2008 waarvan beroep, zij het dat daarin was bepaald dat de man [minderjarige 2] moest brengen.
6. De man wil een ruimere omgangregeling. Daarvan heeft het hof in het tussenarrest reeds uitgesproken dat deze wens reeds afstuit op het beginsel dat het hof zich als voorzieningenrechter voegt naar het oordeel van de bodemrechter.
7. De vrouw wil dat het halen en brengen niet bij de man thuis gebeurt, maar bij kinderdagverblijf Dinky aan de Hereweg te Groningen. De man heeft dit bestreden.
8. Het hof ziet geen aanleiding om op dit punt af te wijken van het oordeel van de bodemrechter, zodat het hof zal bepalen dat de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 2] zal plaatshebben eenmaal per veertien dagen van donderdag 15.00 uur tot vrijdag 17.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige 2] brengt en haalt bij de man thuis. Het hof ziet geen reden om de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom te wijzigen, zodat het hof deze dwangsom ook aan de nieuw geformuleerde omgangsregeling zal verbinden. De man heeft aangegeven thans nog niet op enige dwangsom aanspraak te hebben gemaakt, zodat over de op grond van het vonnis in eerste aanleg mogelijk reeds verbeurde dwangsommen geen beslissing behoeft te worden genomen.
De proceskosten
9. De vrouw heeft verzocht de man in de proceskosten te veroordelen omdat de man "blijft procederen". Het hof stelt vast dat partijen over en weer elkaar bestoken met procedures, waarbij ook de vrouw nadrukkelijk haar partij meeblaast. Het hof acht dan ook geen reden aanwezig om in dit geval af te wijken van de lijn dat in familierechtelijke procedures de kosten gecompenseerd worden. Wel geeft het hof beide partijen ernstig in overweging om te bezien of zij hun onderlinge communicatie met behulp van derden - waarbij het hof wijst op de mogelijkheid van mediation - zodanig kunnen verbeteren dat de stroom van procedures niet langer noodzakelijk is.
De slotsom
10. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen met uitzondering van onderdeel van het dictum onder 5.2 en 5.3, waarvoor het hof zal bepalen hetgeen hiervoor onder 8 is bepaald.
Het hof zal de kosten van de procedure compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
I. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van het onderdeel van het dictum onder 5.2 en 5.3 en in zoverre opnieuw rechtdoende,
II. bepaalt dat de man gerechtigd is [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van donderdagmiddag 15.00 uur tot vrijdagmiddag 17.00 uur bij zich te ontvangen waarbij de vrouw [minderjarige 2] brengt en haalt bij de man thuis;
III. bepaalt dat de vrouw voor iedere keer dat zij handelt in strijd met het onder II bepaalde aan de man een dwangsom verbeurt van € 250,-- tot een maximum van € 5.000,--;
IV. verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
VI compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 mei 2009 in bijzijn van de griffier.