ECLI:NL:GHLEE:2009:BI6904

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.251/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zandbergen
  • A. Knijp
  • J. Tjallema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van [persoonsnaam] Beheer voor schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [persoonsnaam] Beheer voor de schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform. Het hoger beroep is ingesteld door [persoonsnaam] Beheer tegen de vonnissen van de rechtbank Groningen, waarin Isoform vorderingen had ingesteld op basis van onbetaald gebleven facturen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [persoonsnaam] Beheer aansprakelijk was, maar [persoonsnaam] Beheer betwistte deze aansprakelijkheid en stelde dat er geen overeenkomst tot schuldovername was gesloten.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen geen grieven hebben ingediend tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten en heeft deze als uitgangspunt genomen. De kern van het geschil betreft de vraag of [persoonsnaam] Beheer zich heeft verplicht tot het hoofdelijk medeschuldenaarschap voor de schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform. Het hof heeft de getuigenverklaringen en de inhoud van de koopovereenkomst tussen [persoonsnaam] Beheer en [betrokkene] Beheer beoordeeld.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] toezeggingen heeft gedaan die [persoonsnaam] Beheer zouden binden aan de betalingsverplichtingen van [betrokkene] c.s. De verklaringen van getuigen zijn niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat er een duidelijke wilsuiting van [persoonsnaam] Beheer was om de schulden over te nemen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vordering van Isoform af, waarbij Isoform wordt veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en wilsuitingen bij schuldovernames en de noodzaak voor schuldeisers om voldoende bewijs te leveren van de verplichtingen die zij aan een derde toeschrijven.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 mei 2009
Zaaknummer 200.008.251/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[persoonsnaam] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [persoonsnaam] Beheer,
procesadvocaat: mr. P. Tuinman, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Isoform Leek B.V., (ook genoemd: Isoform B.V.)
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Isoform,
procesadvocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 13 september 2006, 28 februari 2007 en 23 april 2008 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 juni 2008 is door [persoonsnaam] Beheer hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 28 februari 2007 en 23 april 2008 met dagvaarding van Isoform tegen de zitting van 25 juni 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
" bij arrest de vonnissen van de rechtbank Groningen van 28 februari 2007 en 23 april 2008, tussen partijen gewezen onder registratienummer 88042 HA ZA 06-587, te vernietigen en opnieuw recht doende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren, geïntimeerde, eiseres in eerste aanleg, alsnog in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze aan haar te ontzeggen, en te bepalen dat al hetgeen appellante aan geïntimeerde op basis van het door de rechtbank Groningen gewezen vonnis d.d. 23 april 2008 heeft voldaan dient te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting (een bedrag van EUR 125.945,14), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2008 tot de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Isoform verweer gevoerd met als conclusie:
"appellante, in haar appel niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen aan haar te ontzeggen, zulks met bekrachtiging van de vonnissen van de rechtbank Groningen, d.d. 13 september 2006, 28 februari 2007 en 23 april 2008 (HA ZA 06-587), zo nodig onder verbetering en aanvulling der gronden, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van appellante in de kosten van hoger beroep, ter aanvulling op de proceskostenveroordeling zoals reeds in prima is uitgesproken."
Voorts heeft [persoonsnaam] Beheer een akte genomen en heeft Isoform een antwoordakte genomen
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[persoonsnaam] Beheer heeft vier grieven opgeworpen (aangeduid met de grieven I, II, III en V).
De beoordeling
De feiten
1. Omdat partijen geen grieven hebben aangevoerd tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten, zal ook het hof van die feiten uitgaan. Aangevuld met wat in hoger beroep nog onweersproken is gesteld, staat (voor zover nog van belang) nu het navolgende vast.
2. Isoform produceert fineer- en plaatmaterialen voor de keuken- en meubelindustrie. Zij drijft tevens een groothandel in hout- en plaatmaterialen.
3. [betrokkene] Beheer B.V. (hierna: [betrokkene] Beheer) en dochteronderneming [betrokkene] Werkbladen B.V. (hierna: [betrokkene] Bladen) hebben gedurende lange tijd materialen van Isoform afgenomen. [betrokkene] was enig aandeelhouder van [betrokkene] Beheer.
4. Eind 2000 hebben er overnameonderhandelingen plaatsgevonden tussen [betrokkene] en [persoonsnaam] Beheer. In dit kader heeft de [persoonsnaam] Adviesgroep B.V. een due diligence onderzoek uitgevoerd. In januari 2001 is een koopovereenkomst tussen [betrokkene] en [persoonsnaam] Beheer tot stand gekomen op grond waarvan [persoonsnaam] Beheer zich verplichtte 75% van de aandelen in [betrokkene] Beheer tegen betaling van een koopsom van f 1,- van [betrokkene] over te nemen.
5. In artikel 7.2 van de koopovereenkomst is het volgende bepaald:
"Partijen verstaan zich jegens elkander dat [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] de intentie heeft om de bestaande financieringsverplichtingen van de Vennootschap en [betrokkene] Bladen over te nemen en de crediteurenverplichtingen correct af te wikkelen."
6. De juridische levering van de aandelen van [betrokkene] Beheer aan [persoonsnaam] Beheer heeft niet plaats gevonden.
7. Op 5 maart 2001 heeft [persoonsnaam] Beheer het bedrag van f 140.000,- overgemaakt aan Isoform. Isoform heeft op 6 maart 2001 per fax aan [persoonsnaam] Beheer een lijst gezonden met de facturen die zij met deze betaling afboekte. Dit waren alle facturen van [betrokkene] Beheer en [betrokkene] Bladen (hierna gezamenlijk ook aan te duiden als "[betrokkene] c.s.") van vóór 1 januari 2001.
8. Per 1 april 2001 is [persoonsnaam] Beheer in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van [betrokkene] Bladen.
9. [betrokkene] Beheer en [betrokkene] Bladen zijn op 27 februari 2002 in staat van faillissement verklaard.
10. Bij de rechtbank Groningen is een procedure aanhangig geweest tussen Isoform als eiseres en [persoonsnaam] Beheer als één van de gedaagden. Isoform heeft in die procedure [persoonsnaam] Beheer aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en schadevergoeding gevorderd van € 104.101,90 wegens onbetaald gebleven facturen. Dit hof heeft bij arrest van 24 mei 2006 (rolnummer 0500184) het toewijzend vonnis van de rechtbank vernietigd en Isoform onder meer veroordeeld om aan [persoonsnaam] Beheer terug te betalen een bedrag van € 142.428,71, vermeerderd met rente en kosten.
11. Isoform heeft in juni 2006 conservatoir beslag onder zichzelf gelegd.
Het geschil
12. Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag of, en zo ja in hoeverre, [persoonsnaam] Beheer aansprakelijk is voor schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform.
13. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of [persoonsnaam] Beheer zich ten opzichte van Isoform verplicht heeft tot het hoofdelijk medeschuldenaarschap met betrekking tot de schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform. Het hof ziet aanleiding om de grieven II en III die opkomen tegen het bevestigend antwoord van de rechtbank op deze vraag, gezamenlijk als eerste te behandelen.
14. [persoonsnaam] Beheer onderbouwt haar grieven met het betoog dat de rechtbank ten onrechte uit de diverse getuigenverklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, de hierboven sub 12 aangegeven overeenkomst tussen [persoonsnaam] Beheer en Isoform heeft afgeleid. [persoonsnaam] Beheer stelt in de eerste plaats dat de waarde van de getuigenverklaringen van [partijgetuige] en [getuige] (werkzaam voor Isoform) gerelativeerd moeten worden. [persoonsnaam] Beheer zet voorts vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [partijgetuige]. Bovendien kan volgens [persoonsnaam] Beheer uit de verklaringen niet worden afgeleid dat [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] de vermeende toezeggingen namens [persoonsnaam] Beheer heeft gedaan.
15. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vragen of een overeenkomst tot stand is gekomen, wat de inhoud van deze overeenkomst is en in welke hoedanigheid een persoon bij het sluiten van de overeenkomst is opgetreden, afhangt van hetgeen deze persoon en de andere partij jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen, alsmede ook uit andere relevante omstandigheden hebben afgeleid en mochten afleiden. In een geval als het onderhavige, waarin door een schuldeiser gesteld wordt dat een derde de schulden van een schuldenaar overneemt zonder dat hier een directe tegenprestatie van de schuldeiser aan de derde tegenover staat en waarin de vertegenwoordiger van de derde tevens voor de oorspronkelijke schuldenaar optreedt, moet sprake zijn van een duidelijke op de schuldoverneming gerichte wilsuiting van de derde.
16. Volgens Isoform is de door haar gestelde overeenkomst van schuldoverneming gesloten bij een bespreking die na 6 maart 2001 en vóór 30 maart 2001 heeft plaats gevonden, waarbij aanwezig waren de [partijgetuige], [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] en [getuige].
17. [persoonsnaam] Beheer betwist dat deze overeenkomst tot stand is gekomen, dat door [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] uitlatingen zijn gedaan over de betaling van de schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform en zelfs dat de door Isoform gestelde bespreking heeft plaatsgevonden.
18. Het hof zal er in het hiernavolgende veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de door Isoform gestelde bespreking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat bij deze gelegenheid door [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer], in welke hoedanigheid dan ook, toezeggingen zijn gedaan over de afbetaling van de schuld van de Zeeuw c.s. in termijnen. Of deze toezeggingen hebben geleid tot een verplichting van [persoonsnaam] Beheer tot betaling van de schulden van [betrokkene] c.s. aan Isoform (zowel de schuld per 31 december 2000 als de schuld die nadien is ontstaan) hangt met name af van het antwoord op de vraag of [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] aan Isoform kenbaar heeft gemaakt bovenbedoelde toezeggingen te doen in zijn hoedanigheid van bestuurder van [persoonsnaam] Beheer. Bij die beoordeling dient nog te worden bedacht dat [persoonsnaam] Beheer ten tijde van de besprekingen in maart 2001 niet (en ook niet nadien) de aandelen van [betrokkene] Beheer had overgenomen.
19. Het hof hecht veel gewicht aan de verklaring van [getuige] op dit punt:
"Mr. Rijpkema vraagt ten slotte of [bestuurder [persoonsnaam] Beheer] tijdens voornoemde bespreking gezegd heeft in welke hoedanigheid hij daar aanwezig was. Nee, dat heeft hij niet gezegd, maar dat deed hij nooit. Hij had wat mij betreft de pet op van [persoonsnaam] Beheer en de vele werkmaatschappijen, waaronder [betrokkene]."
20. Uit de verklaring van [getuige] blijkt niet dat [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [persoonsnaam] Beheer heeft toegezegd dat [persoonsnaam] Beheer deze schulden zou afbetalen.
21. Ook in de verklaring van [partijgetuige] vindt het hof geen bevestiging van de juistheid van het standpunt van Isoform. [partijgetuige] verklaart:
" Mr. Schuurmans vraagt of [bestuurder [persoonsnaam] Beheer] tijdens het gesprek over de termijn betalingen voor [persoonsnaam] Beheer sprak. Daarop antwoord ik dat ik daar wel vanuit ging, want hij had gezegd dat [persoonsnaam] Beheer het zou overnemen. Hij zou de schuld overnemen. Nieuwe leveranties zouden door [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] worden betaald, daar had ik geen twijfel over."
22. Uit deze verklaring zou weliswaar kunnen worden afgeleid dat [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] ooit mondeling heeft bevestigd dat [persoonsnaam] Beheer de intentie had om de bestaande crediteurenverplichtingen van [betrokkene] c.s. over te nemen en correct af te wikkelen (zie ook art. 7.2 van de koopovereenkomst) doch niet dat [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] tijdens de bespreking heeft medegedeeld dat [persoonsnaam] Beheer de schulden van [betrokkene] c.s. in termijnen zou afbetalen.
23. De verklaringen van [betrokkene] en [getuige 1], die beiden hebben verklaard gehoord te hebben dat [persoonsnaam] Beheer de schuld van [betrokkene] c.s. in termijnen zou betalen, acht het hof onvoldoende sterk om als bewijs in het voordeel van Isoform te kunnen dienen, omdat ze wat betreft de gebondenheid van [persoonsnaam] Beheer voort bouwen op de veronderstellingen van [getuige] en [partijgetuige], die bij de betreffende bespreking aanwezig waren. De verklaring van [betrokkene] is bovendien, zoals hierna in de volgende rechtsoverweging nader zal worden aangegeven, in strijd met de getuigenverklaring die hij in de eerdere procedure tussen partijen heeft afgelegd.
24. Dat het niet duidelijk was in welke hoedanigheid [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] zijn toezeggingen heeft gedaan, laat staan dat wel duidelijk was dat hij [persoonsnaam] Beheer wilde binden, leidt het hof voorts af uit de getuigenverklaring van R. de Zeeuw d.d. 12 februari 2004 in de eerdere procedure tussen partijen. [betrokkene] verklaart hier dat overeengekomen is dat Hakom de schuld van [betrokkene] c.s. aan Isoform in termijnen zou afbetalen. Uit de memorie van antwoord sub 11 leidt het hof af dat Hakom een andere rechtspersoon is dan [persoonsnaam] Beheer.
25. Het bovenstaande brengt het hof tot het oordeel dat Isoform (in de persoon van [partijgetuige]) in de gegeven omstandigheden, waarin werd gesproken over de afbetaling van de schulden van [betrokkene] c.s., waarin [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] (mede) optrad als feitelijk beleidsbepaler van [betrokkene] c.s. en waarin [persoonsnaam] Beheer niet zonder meer tot enige betaling aan Isoform verplicht was, uit de toezeggingen van [bestuurder van [persoonsnaam] Beheer] niet heeft mogen afleiden dat [persoonsnaam] Beheer de betreffende betalingsverplichtingen op zich nam.
26. Bij de memorie van grieven heeft Isoform nog in algemene termen een bewijsaanbod gedaan. Dit bewijsaanbod moet als niet concreet genoeg worden gepasseerd. Isoform heeft immers niet aangegeven dat de reeds gehoorde getuigen in hoger beroep meer of anders zullen verklaren en evenmin heeft zij opgegeven dat zij nog over andere bewijsmiddelen beschikt.
27. Uit het bovenstaande volgt dat de grieven II en III doel treffen.
28. De positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat eventueel in eerste aanleg door Isoform aan de orde gestelde, maar buiten behandeling gebleven stellingen, alsnog ambtshalve door het hof moeten worden behandeld. Het hof komt in dit kader toe aan de beoordeling van de andere gronden die Isoform aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Deze houden verband met artikel 7.2 van de koopovereenkomst tussen R. de Zeeuw en [persoonsnaam] Beheer.
29. Het hof begrijpt de stellingen van Isoform op dit punt als volgt. Artikel 7.2 van de koopovereenkomst tussen R. de Zeeuw en [persoonsnaam] Beheer roept, door het gebruik van het woord "intentie", een morele verplichting voor [persoonsnaam] Beheer in het leven om de oude schuld van [betrokkene] c.s. aan Isoform over te nemen, althans deze crediteurenverplichting correct af te wikkelen. Dit beding is tevens te kwalificeren als een derdenbeding ten behoeve van Isoform (zie pleitnota mr. Schuurmans d.d. 14 juli 2006, sub 4). Door de betaling van het bedrag van f 140.000,-- op 6 maart 2001 door [persoonsnaam] Beheer aan Isoform is volgens Isoform de natuurlijke verbintenis tot het betalen van deze schuld omgezet in een rechtens afdwingbare. Isoform heeft dit derdenbeding ter hare gunste aanvaard met haar fax van 6 maart 2001, waarin zij opsomt welke facturen van [betrokkene] c.s. zij met deze betaling afboekt.
30. Het hof volgt het betoog van Isoform niet. Uit artikel 7.2 van de koopovereenkomst kan slechts worden afgeleid dat [persoonsnaam] Beheer zich heeft voorgenomen om de bestaande financieringsverplichtingen van [betrokkene] c.s. over te nemen en de crediteurenverplichtingen van [betrokkene] c.s. correct af te wikkelen. Hieraan kan Isoform geen recht op betaling van haar specifieke vorderingen op [betrokkene] c.s. ontlenen door [persoonsnaam] Beheer. Het hof beschouwt de bepaling van artikel 7.2 van de koopovereenkomst dan ook niet als een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW. Dit wordt niet anders door de betaling door [persoonsnaam] Beheer van het bedrag van f 140.000,-- aan Isoform. Deze betaling kan worden gekwalificeerd als een betaling door een derde in de zin van artikel 6:30 BW. Deze betaling, noch op zichzelf, noch in samenhang met artikel 7.2 van de koopovereenkomst, impliceert enige erkenning van aansprakelijkheid door [persoonsnaam] Beheer voor andere schulden van [betrokkene] c.s.
31. Voor zover Isoform heeft bedoeld een beroep te doen op het leerstuk van schuldoverneming van schuldsanering, overweegt het hof dat daaraan in het licht van al het voorgaande geen deugdelijke onderbouwing is gegeven.
32. Het hof onderschrijft verder hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing op dit punt in het tussenvonnis van 28 februari 2007, sub 4.3 heeft overwogen en neemt die overweging over.
33. Isoform heeft in eerste instantie een bewijsaanbod gedaan. Het hof zal hieraan voorbij gaan, omdat Isoform - voor wat betreft de sub 29 aangegeven grondslag van haar vordering - geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, zouden kunnen bijdragen tot het aannemen van de juistheid van haar standpunt.
34. Omdat uit het bovenstaande volgt dat de vordering van Isoform dient te worden afgewezen, behoeft grief I geen behandeling meer.
35. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds vervat, danwel als niet terzake doende, buiten beschouwing worden gelaten.
Slotsom
36. Het hoger beroep is terecht ingesteld. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Isoform afwijzen. Isoform zal als in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Isoform af;
veroordeelt Isoform om aan [persoonsnaam] Beheer tegen behoorlijk bewijs van kwijting terug te betalen al hetgeen [persoonsnaam] Beheer aan Isoform op basis van het door de rechtbank Groningen gewezen vonnis van 23 april 2008 heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2003 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Isoform in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoonsnaam] beheer:
in eerste aanleg € 2.410,-- aan verschotten en € 6.394,50 (tarief V, 4 1/2 punt) voor salaris voor de procureur;
in hoger beroep op € 3.851,80 aan verschotten en € 3.948,-- (tarief V, 1 1/2 punt) voor salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Zandbergen, voorzitter, Knijp en Tjallema, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 mei 2009 in bijzijn van de griffier.