ECLI:NL:GHLEE:2009:BI7754

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.492 (voorheen rolnummer 070011)
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Keur
  • Bax-Stegenga
  • Wissink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische status van exportkentekens in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om de juridische status van een motorrijtuig met een exportkenteken in relatie tot de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Het Hof oordeelde dat een motorrijtuig met een exportkenteken niet kan worden aangemerkt als een motorrijtuig dat 'gewoonlijk in het buitenland gestald' is, zoals bedoeld in artikel 2 lid 6 en 7 WAM. Dit betekent dat de verzekering die voor het motorrijtuig was afgesloten, onderhevig was aan de bepalingen van de WAM, inclusief het na-risico zoals beschreven in artikel 13 lid 4 WAM.

De zaak werd aangespannen door het Waarborgfonds Motorverkeer tegen NOWM Verzekeringen N.V. Het Waarborgfonds stelde dat NOWM aansprakelijk was voor de schade die was veroorzaakt door een ongeval met een auto die een exportkenteken droeg. NOWM betwistte deze aansprakelijkheid en voerde aan dat het motorrijtuig met het exportkenteken als 'gewoonlijk in het buitenland gestald' moest worden beschouwd, waardoor de WAM niet van toepassing zou zijn.

Het Hof oordeelde dat de Regeling van 28 november 1994, die de kentekens definieert die als 'gewoonlijk in het buitenland gestald' moeten worden beschouwd, niet van toepassing was op het exportkenteken in kwestie. Het Hof concludeerde dat NOWM de schade die door het ongeval was veroorzaakt, aan het Waarborgfonds moest vergoeden, inclusief wettelijke rente. Het Hof vernietigde eerdere vonnissen en herbeoordeelde de zaak, waarbij NOWM werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan het Waarborgfonds.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om de juiste dekking te bieden voor motorrijtuigen met exportkentekens en verduidelijkt de juridische implicaties van dergelijke kentekens binnen de context van de WAM. Het Hof bevestigde dat de wetgever verantwoordelijk is voor het definiëren van de voorwaarden waaronder motorrijtuigen als 'gewoonlijk in het buitenland gestald' kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 juni 2009
Zaaknummer 107.001.492 (voorheen rolnummer 070011)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Stichting Waarborgfonds Motorverkeer,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: het Waarborgfonds,
advocaat: mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
NOWM Verzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: NOWM,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 2 april 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Partijen hebben na voornoemd tussenarrest ieder nog een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven I en IV
1. Het hof heeft partijen in het tussenarrest van 2 april 2008 in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag of de in rechtsoverweging 4 van dat arrest genoemde Regeling van 28 november 1994 (nr. RV 187146) werking had in de periode vanaf 17 september 2002 tot en met 2 oktober 2002 en zo ja, welke gevolgen een en ander behoort te hebben voor de in deze zaak te geven beslissing.
2. Het Waarborgfonds is van mening dat de Regeling (nr. RV 187146) specifiek is bedoeld ter uitvoering van artikel 2, lid 7, tweede volzin van de WAM en limitatief aangeeft welke kentekens een motorrijtuig maken tot een motorrijtuig dat als "gewoonlijk in het buitenland gestald" moet worden beschouwd, namelijk kentekens bevattende de lettergroepen BN of GN en twee groepen van twee cijfers met de cijfergroepen 00-01 tot en met 69-99.
Nu het kenteken van de onderhavige auto, 8FP-I34, niet tot die limitatief genoemde kentekens behoort, is het Waarborgfonds van mening dat voor die auto de in artikel 2 lid 6 WAM genoemde vrijstelling van de in artikel 2 lid 1 WAM genoemde verzekeringsplicht niet bestond. In de visie van het Waarborgfonds voldoet de door NOWM voor die auto afgesloten verzekering daarom aan de WAM en wel in die zin dat ook het in artikel 13 lid 4 WAM beschreven na-risico op die verzekering van toepassing is.
3. Het NOWM erkent dat de Regeling (nr. RV 187146) in de onderhavige periode van toepassing was. Zij is evenwel van mening dat de toepasselijkheid van die Regeling niet automatisch met zich brengt dat in dit geval het na-risico als bedoeld in artikel 13 lid 4 WAM van toepassing zou zijn.
NOWM blijft erbij dat een auto met een exportkenteken is aan te merken als een "gewoonlijk in het buitenland gestald motorrijtuig", als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de WAM. NOWM wordt in die mening gesterkt door het feit dat, alvorens een exportkenteken kan worden verstrekt, het gewone Nederlandse kenteken komt te vervallen en dat het motorrijtuig bij de Dienst Wegverkeer (hierna: DW) op dat moment als "geëxporteerd" te boek komt te staan, waarmee - aldus NOWM - het motorrijtuig de status van Nederlands motorrijtuig c.q. "gewoonlijk in Nederland gestald motorrijtuig" definitief verliest en de status "buitenlands motorrijtuig" verkrijgt.
Voor zover wordt geoordeeld dat artikel 2 lid 6 WAM alleen kan worden gelezen in de context van artikel 2 lid 7 WAM, in die zin dat artikel 2 lid 7 WAM bij uitsluiting definieert welke motorrijtuigen aan te merken zijn als "gewoonlijk in Nederland gestald" en welke motorrijtuigen zijn aan te merken als "gewoonlijk in het buitenland gestald", stelt NOWM dat de Regeling (nr. RV 187146) geen limitatieve opsomming geeft van de motorrijtuigen met bijzonder kenteken als bedoeld in artikel 2 lid 7 sub d WAM.
Volgens NOWM blijkt uit de Regeling (nr. RV 187146) en de toelichting daarop dat deze regeling in de plaats is gekomen van een soortgelijke regeling van 5 december 1974, nr. A2A-2/27830. Laatstbedoelde regeling zag volgens NOWM op motorrijtuigen "welke bestemd zijn Nederland op korte termijn te verlaten" en maakte geen onderscheid naar het soort kenteken. Nu de Regeling
(nr. RV 187146) gezien de toelichting heeft beoogd ten opzichte van de oude regeling geen materiële wijzigingen aan te brengen, meent NOWM het ervoor te mogen houden dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de uitzonderingsbepaling van artikel 2 lid 7 sub d WAM te beperken tot BN- en GN-kentekens.
Volgens NOWM is derhalve bij de Regeling (nr. RV 187146) sprake van een vergeten categorie, namelijk de exportkentekens, hetgeen mede blijkt uit de omstandigheid dat de wetgever geen expliciete (uitvoerings)regeling heeft getroffen ter registratie van de zogenaamde exportverzekering bij de DW die het mogelijk maakt een exportverzekering bij de DW aan en af te melden.
Tot slot stelt NOWM dat mogelijke hiaten in de wet- en regelgeving niet ten laste van individuele verzekeraars behoren te worden gebracht.
4. Het hof merkt in de eerste plaats op dat daar waar NOWM spreekt van artikel 2 lid 7 sub d WAM, zij uitgaat van de meest recente regelgeving, terwijl het hof, gezien het in rechtsoverweging 3 van het tussenarrest van 2 april 2008 overwogene, uitgaat van de regelgeving zoals deze gold in de periode van 17 september 2002 tot en met 2 oktober 2002.
Het hof gaat derhalve uit van de tekst van artikel 2 van de WAM als weergegeven in rechtsoverweging 3.1. van het tussenarrest van 2 april 2008.
5. In artikel 2 lid 7 WAM (oud) wordt onder meer vermeld wat "voor de toepassing van deze wet" moet worden verstaan onder motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland zijn gestald. Daaruit volgt dat - anders dan NOWM meent - ook voor het beantwoorden van de vraag wat moet worden verstaan onder de in artikel 2 lid 6 WAM opgenomen woorden "motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland zijn gestald" bepalend is wat daaronder ingevolge artikel 2 lid 7 WAM (oud) moet worden verstaan.
5.1. Ingevolge artikel 2 lid 7 WAM (oud) is van een gewoonlijk in het buitenland gestald motorrijtuig sprake wanneer voor een motorrijtuig een bijzonder kenteken is opgegeven met beperkte geldigheidsduur overeenkomstig een door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld model.
5.2. Nu de Minister van Verkeer en Waterstaat in de Regeling (nr. RV 187146) de kentekens heeft aangewezen die als modellen bedoeld in artikel 2, zevende lid, tweede volzin van de WAM (oud) als "gewoonlijk in het buitenland gestald" moeten worden beschouwd en het onderhavige exportkenteken daartoe niet behoort, is een exportkenteken geen bijzonder kenteken als bedoeld in artikel 2 lid 7 van de WAM (oud).
Het hof merkt daarbij op dat, uit het voorgaande en uit het in de rechtsoverwegingen 16.3 en 16.5 van het tussenarrest van 2 april 2008 overwogene, voortvloeit dat het Kentekenreglement geen regels bevat die zijn vastgesteld ter uitvoering van de WAM.
Een en ander betekent dat de in artikel 2 lid 6 WAM bedoelde vrijstelling niet geldt voor een motorrijtuig met een exportkenteken als het onderhavige.
5.3. Het voorgaande leidt er vervolgens toe dat de onderhavige auto een verzekering als bedoeld in artikel 2 lid 1 WAM had moeten hebben en dus een verzekering waarop artikel 13 WAM en in het bijzonder het in artikel 13 lid 4 WAM bedoelde na-risico van toepassing is.
6. Voor zover er sprake mocht zijn van hiaten in de wet- en regelgeving, als NOWM stelt, dan kan dat er niet toe leiden dat het hof tot een andere beslissing komt dan vorenbedoeld. Het antwoord op de vraag welk kenteken een motorrijtuig dient te hebben om te worden aangemerkt als "gewoonlijk in het buitenland gestald" als bedoeld in artikel 2 lid 7 WAM (oud) behoort door de wetgever te worden gegeven.
7. Naar het oordeel van het hof bestaat er - anders dan NOWM stelt - voor een verzekeringsmaatschappij geen belemmering om een verzekering aan- en af te melden bij de DW op de wijze als artikel 13 lid 1 WAM van haar vergt. Het is vervolgens, gezien artikel 13 lid 2 WAM, aan de DW deze meldingen te registreren. Mocht het zo zijn dat de DW desondanks de aan- en afmeldingen van verzekeringen afgesloten voor motorrijtuigen met exportkentekens niet in zijn geautomatiseerd registratiesysteem registreert, dan betreft dat de wijze waarop uitvoering aan artikel 13 WAM wordt gegeven. Een dergelijke onjuiste uitvoering kan echter niet leiden tot een andere uitleg van artikel 13 WAM, in samenhang bezien met artikel 2 leden 1, 6 en 7 WAM (oud) en de Regeling (nr. RV 187146).
8. NOWM heeft zijn stelling dat de oude regeling van 5 december 1974 heeft gegolden voor alle motorrijtuigen die waren bestemd om Nederland op korte termijn te verlaten en niet voor motorrijtuigen met alleen de daarin genoemde kentekens, niet nader gemotiveerd.
9. Het hof merkt hieromtrent echter op dat in de Staatscourant van 10 december 1974, nr. 240, de hiervoor genoemde regeling van 5 december 1974 met
nr. A-2/ V 27830, is gepubliceerd.
In deze regeling wordt overwogen "dat het wenselijk is motorrijtuigen welke ertoe bestemd zijn Nederland op korte termijn te verlaten en welke thans voorzien zijn van kentekens met de lettercombinatie BN of GN, met de cijfergroepen 00-01 tot en met 79-99, voor de toepassing van de voornoemde wet (opmerking hof: artikel 2, zevende lid, tweede volzin, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) te beschouwen als gewoonlijk in het buitenland te zijn gestald". Voorts wordt in die regeling in artikel 1 nader aangegeven om welke modellen het specifiek gaat.
Het hof kan daarom uit de regeling van 1974 niet afleiden dat, zoals NOWM stelt, die regeling geen limitatieve opsomming van kentekens bevatte, nog daargelaten de vraag welke consequenties dat zou moeten hebben.
10. In rechtsoverweging 12 van het tussenarrest van 2 april 2008 heeft het hof overwogen dat NOWM, door de WAM-strik aan de verzekeringsvoorwaarden te verbinden, in ieder geval op zich heeft genomen om voor de onderhavige auto met exportkenteken dekking te verlenen zoals door of krachtens de WAM wordt vereist.
Gelet op de conclusie van het hof dat de WAM eist dat voor een motorrijtuig met een exportkenteken een verzekering moet worden afgesloten als bedoeld in artikel 2 lid 1 WAM, moet het er voor worden gehouden dat op de verzekering die NOWM voor de onderhavige auto met exportkenteken heeft afgesloten, het in artikel 13 lid 4 WAM bedoelde na-risico van toepassing is.
NOWM dient daarom de schade die is veroorzaakt door het onderhavige ongeval, voor zover door het Waarborgfonds vergoed, aan het Waarborgfonds te voldoen.
11. Grief I slaagt en IV slaagt voor zover dat uit het door het hof overwogene voortvloeit.
Met betrekking tot grief VI
12. Tussen partijen is niet in geschil dat het Waarborgfonds een bedrag van
€ 23.058,06 aan schadevergoeding als vorenbedoeld heeft voldaan, zodat NOWM dat bedrag aan het Waarborgfonds zal moeten betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 december 2004 tot de dag waarop voornoemd bedrag zal zijn voldaan.
13. Grief VI slaagt.
Met betrekking tot de overige grieven en bezwaren
14. Door het voorgaande is het belang aan de behandeling van de overige grieven - voor zover deze niet reeds door het hof zijn besproken - en van de bezwaren van NOWM als bedoeld in rechtsoverweging 10 van het tussenarrest van 2 april 2008 komen te ontvallen, zodat het hof deze onbesproken zal laten.
De slotsom
15. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof de bestreden vonnissen van 21 september 2005, 1 februari 2006 en 27 september 2006 zal vernietigen en opnieuw zal beslissen als na te melden.
16. NOWM zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. (Tarief III, eerste aanleg 3,5 punten, hoger beroep 3,5 punten)
17. Het Waarborgfonds heeft onweersproken gesteld dat zij de proceskosten die zij ingevolge het bestreden vonnis van 17 september 2006 aan NOWM diende te voldoen, alsmede de executiekosten, tot een totaalbedrag van € 2.523,-- aan NOWM heeft voldaan.
Het Waarborgfonds wenst dat NOWM wordt veroordeeld dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 november 2006, althans de datum van de dagvaarding in hoger beroep, 22 december 2006, aan haar te vergoeden.
NOWM heeft voornoemde vordering niet weersproken, zodat het hof deze vordering zal toewijzen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen van 21 september 2005, 1 februari 2006 en 27 september 2006, waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt NOWM om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het Waarborgfonds te voldoen een bedrag van € 23.058,06, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt NOWM tevens om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het Waarborgfonds te voldoen een bedrag van € 2.523,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt NOWM voorts in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Waarborgfonds:
in eerste aanleg op € 588,78 aan verschotten en € 2.026,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 854,87 aan verschotten en € 4.053,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Keur, voorzitter, Bax-Stegenga en Wissink, raden en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 juni 2009 in bijzijn van de griffier.