ECLI:NL:GHLEE:2009:BI8725

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002377-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • A. Wachter
  • J. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van hennep in woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1948, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1300 gram henneptoppen in zijn woning. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, die in hoger beroep werd herzien. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 100 uren, maar het hof oordeelde anders. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat er geen redelijk vermoeden van schuld was voor het binnentreden van de woning door de politie. Het hof oordeelde dat de politie rechtmatig had gehandeld op basis van de Opiumwet. Het hof achtte het ten laste gelegde bewezen, maar matigde de straf. De verdachte had de hennep geteeld met de bedoeling deze voor eigen gebruik te gebruiken en niet voor de handel. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 75 uren, subsidiair 38 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte dat de voorwaardelijke strafoplegging bedoeld was om te voorkomen dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zou plegen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002377-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-650486-06
Arrest van 18 juni 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 26 september 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1948] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van in totaal 4167 gram hennep zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4167 gram hennep althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bespreking gevoerd verweer
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat verbalisanten op 4 januari 2006 omstreeks 13.00 uur de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats] zijn binnengetreden zonder dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Volgens de raadsman is het binnentreden daarom niet rechtmatig geschied.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 1 januari 2006 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats] gegaan in verband met de melding dat de dochter van verdachte onwel was geworden en was overgebracht naar het UMCG. Aldaar aangekomen werden verbalisanten te woord gestaan door de zoon van verdachte. Deze heeft op verzoek van verbalisanten zijn ouders geroepen, die zich toen eveneens in die woning bevonden. De vrouw van verdachte heeft verbalisanten toegelaten tot het halletje direct achter de voordeur van de woning. [verbalisant 2] heeft toen de geur van hennep geroken. Die geur is hem ambtshalve bekend. Voorts was het de verbalisanten ambtshalve bekend dat op dit adres eerder een hennepkwekerij was opgerold en dat de politie eerder getipt was over een mogelijke hennepkwekerij in die woning naar aanleiding van klachten met betrekking tot stankoverlast.
Op 4 januari 2006 omstreeks 09.15 uur hebben de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [straat] te [plaats] ter controle op de naleving van het bij en/of krachtens - naar het hof begrijpt - de Wegenverkeerswet 1994 bepaalde de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen staande gehouden. [verbalisant 3], die bij verdachte stond, heeft toen een zeer sterke geur geroken, welke zij herkende als de geur van marihuana, terwijl er op dat moment geen andere personen in haar onmiddellijke nabijheid waren. Uit eigen beweging heeft verdachte toen aan verbalisant [verbalisant 3] verklaard dat hij planten had vervoerd, die deze geur zouden verspreiden.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat er ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet bestond. Het nadien op 4 januari 2006 omstreeks 13.00 uur binnentreden in de woning van verdachte op basis van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Opiumwet, waarbij de opsporingsambtenaren zich hadden voorzien van een machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden, acht het hof - anders dan de raadsman - daarom rechtmatig. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Nadere bewijsoverweging
In aanmerking genomen dat een henneptop een (losgemaakt) deel van een hennepplant is en dat blijkens lijst II behorende bij de Opiumwet onder hennep wordt begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden, en voorts dat het niet van belang is of dat deel van de plant een "werkzaam" bestanddeel bevat, moet een henneptop worden beschouwd als een deel van een hennepplant en valt een henneptop daarom onder het begrip "hennep".
Uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting is gebleken, dat verdachte in zijn woning onder meer 1000 gram plantentoppen, verdeeld over 3 dozen, op een slaapkamer op de eerste verdieping aanwezig heeft gehad en nog eens 300 gram plantentoppen ter droging had gelegd op een tafel in een andere slaapkamer op die verdieping. De politie heeft onder meer deze 1300 gram plantentoppen in beslag genomen. De politie heeft vervolgens een representatief monster genomen, dat is getest met een narcotest-kit.
Daarbij werd een sterk positieve reactie waargenomen, waaruit volgens de bij de testkit behorende beschrijving de aanwezigheid van de werkzame stof THC bleek.
Zowel bij de politie als ook in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte verklaard over de aanwezigheid van de in zijn woning door de politie aangetroffen (delen van) buitenhennepplanten. Samenvattend heeft hij verklaard dat hij die planten buiten heeft geteeld met de bedoeling om de van die planten afkomstige hennep te gebruiken tegen stress en om een deel daarvan weg te geven aan MS-patiënten, die - aldus verdachte - baat zouden hebben bij het gebruik van hennep.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, gaat het hof - anders dan de raadsman - er vanuit, dat de door de politie in de woning van verdachte op de eerste verdieping aangetroffen 1300 gram plantentoppen hennep bevatten.
Bewezenverklaring
Het hof acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
hij op 4 januari 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 4 januari 2006 opzettelijk 1300 gram henneptoppen in zijn woning aanwezig gehad.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2008 blijkt, dat verdachte in 1988 eerder ter zake van het plegen van een soortgelijk strafbaar feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete is veroordeeld en dat hij in 2003 twee transacties heeft voldaan ter zake van het plegen van - andersoortige - drugsdelicten. Deze straffen en transacties hebben hem er niet van weerhouden het bewezen verklaarde feit te begaan.
Op grond van het vorenstaande en mede gelet op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting, is het hof van oordeel, dat oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is.
Hier staat echter het volgende tegenover.
Aannemelijk is geworden, dat verdachte de hennep heeft geteeld met de bedoeling om deze zelf te gebruiken tegen stress en om een deel daarvan weg te geven aan enkele MS-patiënten, die - naar zijn zeggen - bij het gebruik daarvan baat zouden hebben. Derhalve heeft verdachte de bij hem in zijn woning aangetroffen hoeveelheid hennep niet aanwezig gehad voor de "straat"-handel.
Daarnaast is verdachte na het plegen van het bewezen verklaarde feit niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen.
Verder acht het hof de aanwezigheid van een kleinere hoeveelheid hennep bewezen dan de advocaat-generaal bewezen achtte. Dit dient te leiden tot matiging van de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 75 uren, subsidiair 38 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, zal worden opgelegd.
Het hof beoogt met de voorwaardelijke strafoplegging onder meer te bereiken dat verdachte niet wederom een (soortgelijk) strafbaar feit zal plegen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud) en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 (oud) van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijfenzeventig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van achtendertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Sekeris, voorzitter, mr. Wachter en mr. Roes, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.