ECLI:NL:GHLEE:2009:BI8827

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.185/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Kuiper
  • B. de Hek
  • C. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake vennootschap onder firma en beëindiging samenwerking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerden], naar aanleiding van een geschil binnen een vennootschap onder firma (v.o.f.) die door [geïntimeerde 1] is opgericht. [Appellant] was van 23 september 2002 tot 18 juli 2004 in dienst bij [geïntimeerde 1] en werd later vennoot in de v.o.f. die op 19 juli 2004 werd opgericht. De samenwerking tussen de vennoten is echter verstoord, wat leidde tot de opzegging van de v.o.f. door [geïntimeerde 1] in een brief van 29 mei 2007. [Appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat hij de onderneming van de v.o.f. mocht voortzetten, maar de voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, onder andere omdat de v.o.f. rechtsgeldig was opgezegd.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven tegen het vonnis van de voorzieningenrechter naar voren gebracht. Het hof heeft de feiten uit het vonnis van de voorzieningenrechter overgenomen, aangezien daartegen geen grief was ontwikkeld. Het hof heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was bij de vorderingen van [appellant] tot voortzetting van de onderneming, omdat hij niet had uitgelegd waarom hij pas in januari 2009 actie ondernam na de feitelijke voortzetting van de onderneming door [geïntimeerde 1].

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de opzegging van de v.o.f. door [geïntimeerde 1] geldig was en dat [appellant] geen recht had op de gevraagde voorzieningen. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 juni 2009
Zaaknummer 200.029.185/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. drs. E. Tamas, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
verder aan te duiden als: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder aan te duiden als: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 13 februari 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 maart 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 31 maart 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen het vonnis gewezen op 13 februari 2009 door de Voorzieningenrechter in Rechtbank te Groningen, onder het zaak/rolnummer 107359 KG ZA 09-19, tussen de appellant als eiser/verzoeker en de geïntimeerde n als gedaagden en opnieuw rechtdoende en alle vorderingen van de appellant -eiser in de eerste aanleg- uitvoerbaar bij voorraad alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde n in de kosten van beide instanties."
Voorts heeft [appellant] op 28 april 2009 een conclusie van eis genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd, met overlegging van twee producties met als conclusie:
"het vonnis van de voorzieningenrechter te Groningen gewezen onder zaak en rolnummer 107359 KG ZA 09-18 eventueel onder aanvulling of verbetering van de gronden te bekrachtigen met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben [geïntimeerden] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft onder het kopje "grieven" een aantal niet genummerde bezwaren tegen het vonnis waarvan appel opgeworpen, waarin het hof 4 afzonderlijke grieven ontwaart.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Samengevat gaat het in deze procedure om het volgende.
1.1. [appellant] is van 23 september 2002 tot en met 18 juli 2004 in dienst geweest van [geïntimeerde 1], die destijds als eenmanszaak handelde onder de naam Salva Steigers.
1.2. Op 19 juli 2004 is door [geïntimeerde 1] en [appellant] een vennootschap onder firma onder de zelfde naam opgericht waarvan zij beiden vennoot zijn (verder: de v.o.f.).
1.3. [geïntimeerde 2] verzorgde de jaarstukken van de v.o.f.
1.4. In het vennootschapscontract is een arbitrageclausule opgenomen, die evenwel de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om spoedeisende voorzieningen te treffen niet uitsluit.
1.5. Bij brief van 29 mei 2007, gericht aan ondermeer [appellant], heeft [geïntimeerde 1] aangekondigd dat de v.o.f. in week 22 zal worden ontbonden wegens "terreur, gebaseerd op agressie, wantrouwen en frustraties van [appellant]".
1.6. [geïntimeerde 1] heeft nadien de onderneming Salva Steigers voortgezet.
1.7. [geïntimeerde 1] heeft op 20 juni 2007 aan [appellant] een concept-uittredingsovereenkomst toegezonden.
De procedure in eerste aanleg.
2. [appellant] heeft, kort weergegeven, gevorderd dat hij alsnog in staat wordt gesteld de onderneming van de v.o.f. voort te zetten, op straffe van verbeurte van diverse dwangsommen, alsmede dat de boekhouding aan hem wordt afgegeven. De voorzieningenrechter heeft aangenomen dat de v.o.f door [geïntimeerde 1] is opgezegd bij de hiervoor onder 1.5 gememoreerde brief van 29 mei 2007, waardoor de vennootschap is beëindigd en dat [appellant] in die opzegging en de daarop volgende voortzetting van het bedrijf door [geïntimeerde 1] heeft berust. Op die primaire grond heeft de voorzieningenrechter de vorderingen tot voortzetting van de onderneming door [appellant] afgewezen.
2.1. Subsidiair heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het waarschijnlijk is te achten dat arbiters de vordering van [appellant] tot voorzetting van de v.o.f. zullen afwijzen omdat geen sprake meer van is dat de vennoten gezamenlijk in goed overleg en met onderling vertrouwen de firma kunnen runnen.
2.2. De voorzieningenrechter heeft wel de vordering (gedeeltelijk) toegewezen dat [geïntimeerden] de boekhouding aan [appellant] beschikbaar moeten stellen, waarbij de voorzieningenrechter heeft overwogen dat [appellant] er als (voormalig) vennoot recht op heeft om te kunnen beschikken over de voor hem relevante boekhoudkundige bescheiden.
Het spoedeisend belang
3. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of ook in appel een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen bestaat.
Voor zover [appellant] stelt dat hij recht heeft op afgifte van meer boekhoudkundige stukken dan [geïntimeerden] hem inmiddels hebben verschaft, acht het hof een voldoende spoedeisend belang aanwezig.
Of [appellant] ook een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen tot voortzetting van de onderneming, dient ernstig te worden betwijfeld aangezien [appellant] geen verklaring heeft gegeven waarom hij, nadat [geïntimeerde 1] de onderneming per juni 2007 feitelijk alleen heeft voortgezet, eerst in januari 2009 concrete stappen heeft ondernomen om de onderneming weer (mede) in handen te krijgen. Nu op dit punt een voldoende toelichting van zijn zijde ontbreekt, acht het hof het spoedeisend belang bij deze vorderingen onvoldoende aangetoond.
De beoordeling van de grieven
4. De eerste grief die het hof als zodanig aanmerkt is het in randnummer 51 opgeworpen bezwaar dat de voorzieningenrechter de brief van 29 mei 2007 van [geïntimeerde 1] ten onrechte heeft aangemerkt als een opzegging van de v.o.f. als bedoeld in artikel 11 onder b van de vennootschapsakte.
Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat de desbetreffende brief, gelet op de inhoud ervan, bezwaarlijk anders kan worden aangemerkt dan als de opzegging zijdens [geïntimeerde 1] van de vennootschap onder firma.
5. De bezwaren van [appellant] betreffen evenwel veeleer de vraag of [geïntimeerde 1] de vennootschap ook rechtsgeldig heeft opgezegd, in die zin dat daaraan een geldige reden ten grondslag is gelegd. Uit de brief van 29 mei 2007 blijkt evenwel dat sprake is van een gebrek aan onderling vertrouwen. Uit de verdere correspondentie waarop [geïntimeerde 1] een beroep heeft gedaan, blijkt dat daaraan enerzijds financiële geschillen ten grondslag liggen en anderzijds verschillende ideeën over het nakomen van afspraken en het runnen van een bedrijf. Op die punten - nader opgesomd in de brief van 21 februari 2009 van [geïntimeerde 1] (productie 2 zijdens [geïntimeerden] in eerste aanleg ) heeft [appellant] niet gereageerd. Hij heeft in appel volstaan met de weergave van zijn kijk op de verdeling van de ondernemingsresultaten. [appellant] stelt dat de jaarverslagen niet conform de grootboekkaarten zouden zijn opgemaakt en dat hij feitelijk een te klein deel van de bedrijfsresultaten in handen zou hebben gekregen. Het hof oordeelt dat de juistheid van dit standpunt in kort geding niet kan worden vastgesteld.
6. Nu de door [geïntimeerde 1] opgesomde redenen waarom van hem niet gevergd kon worden de samenwerking met [appellant] voort te zetten door [appellant] niet of onvoldoende zijn weerlegd, gaat het hof er, evenals de voorzieningenrechter voorshands van uit dat [geïntimeerde 1] op 29 mei 2007 de vennootschap wegens een geldige reden heeft beëindigd.
De grief faalt.
7. Als tweede grief merkt het hof het in randnummer 53 opgeworpen bezwaar aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat toepassing is gegeven aan de mededelingsplicht van artikel 12 van de vennootschapsakte.
Het hof onderschrijft de redenering van de voorzieningenrechter vermeld in rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis dat voorshands kan worden aangenomen dat met het samenstel van de brief van 29 mei 2007, de concept-uittredingsovereenkomst van 20 juni 2007 en de mededeling van de Kamer van Koophandel aan genoemde mededelingsverplichting is voldaan.
Het hof deelt voorts het oordeel van de voorzieningenrechter dat de brief van 2 januari 2009 van [geïntimeerde 1] aan de Kamer van Koophandel inhoudende dat hij uit de v.o.f. was getreden zonder betekenis was omdat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de v.o.f. door opzegging reeds in 2007 was geëindigd.
Ook deze grief treft geen doel.
8. In de randnummers 50, 56 en 57 klaagt [appellant] erover dat de voorzieningenrechter onvoldoende heeft aangegeven welke financiële stukken hem ter beschikking moesten worden gesteld. Op pagina 3 van zijn memorie van grieven geeft hij aan dat hij de financiële stukken over de periode tot en met 1 juli 2007 heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft overwogen (zij het niet in het dictum) dat [appellant] recht heeft op inzage in de financiële stukken over de periode dat hij vennoot was van
Salva Steiger. Nu het hof het oordeel van de voorzieningenrechter deelt dat de v.o.f door opzegging tegen juni 2007 is beëindigd, moet worden vastgesteld dat [appellant] over de periode waarin hij vennoot was, de door hem gevraagde financiële bescheiden inmiddels heeft ontvangen. Bij het beschikbaar stellen van bescheiden die betrekking hebben op latere jaren, heeft hij geen belang.
Daarop stuit deze, derde, grief af.
9. In randnummer 58 voert [appellant] aan dat voorzieningenrechter zijn vorderingen tot voortzetting van de onderneming van de vennootschap ten onrechte heeft afgewezen. Het hof merkt op dat de voorzieningenrechter de vorderingen heeft aangemerkt als strekkende tot voortzetting van de vennootschap waartoe de tekst van die vorderingen ook aanleiding geeft. [appellant] heeft daar geen grieven tegen gericht. Ook indien de vorderingen zo zouden moeten opgevat als dat [appellant] vordert dat hij bij uitsluiting de onderneming van de v.o.f. mag voorzetten, geldt dat die vorderingen afstuiten op het hiervoor gegeven oordeel dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde 1] de v.o.f. rechtsgeldig heeft opgezegd.
Ook deze, vijfde, grief treft geen doel, nog daargelaten wat hiervoor reeds over het spoedeisend belang is opgemerkt.
De slotsom
10. Nu geen van de grieven doel treft, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij, in de daarop in hoger beroep gevallen kosten veroordelen, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimee[geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 313,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Fikkers, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 juni 2009 in bijzijn van de griffier.