ECLI:NL:GHLEE:2009:BI9023

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.021.668/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Kuiper
  • M. Rowel-van der Linde
  • J. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenveroordeling in kort geding met betrekking tot huurovereenkomst en toegang tot gehuurde loods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, uitgesproken op 21 november 2008. Het hoger beroep betreft voornamelijk de proceskostenveroordeling. [Appellant] had een loods gehuurd van [geïntimeerde 1] en had op enig moment [geïntimeerde 2] als mede- of onderhuurder. Na een opzegging door [appellant] heeft [geïntimeerde 1] de loods aan [geïntimeerde 2] verhuurd, terwijl er nog goederen van [appellant] in de loods aanwezig waren. [Geïntimeerde 2] heeft [appellant] per e-mail geïnformeerd dat de loods op 10 oktober 2008 leeg moest zijn, maar [appellant] kon de loods niet betreden omdat deze was afgesloten met nieuwe sloten. In eerste aanleg vorderde [appellant] onder andere toegang tot de loods en terugplaatsing van zijn eigendommen, maar de voorzieningenrechter wees deze vorderingen af en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven ingediend. Het hof heeft beoordeeld of [appellant] voldoende belang had bij zijn vorderingen. Het hof concludeert dat [appellant] geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij toegang tot de loods, aangezien zijn huurcontract al was beëindigd. Ook de vordering tot teruggave van goederen is niet voldoende onderbouwd. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] terecht heeft afgewezen en bekrachtigt het vonnis. [Appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 juni 2009
Zaaknummer 200.021.668/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende en gevestigd te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding uitgesproken op 21 november 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 december 2008, hersteld bij exploot 19 januari 2009, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van geïntimeerden tegen de zitting van 27 januari 2009.
Tegen geïntimeerden is verstek verleend.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Groningen van 19-11-2008, rolnummer 105332 / KG ZA 08-362, gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijk eiser toe te wijzen met veroordeling van de geïntimeerden in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in de hoger beroep."
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Kort weergegeven gaat het in de onderhavige zaak om het volgende.
1.1 [appellant] heeft vanaf 1 maart 2007 voor onbepaalde tijd de loods van [geïntimeerde 1] gehuurd aan Beckerweg 10-2a te Groningen. Op enig moment is [geïntimeerde 2] mede- of onderhuurder geworden. Na een aangekondigde opzegging door [appellant] heeft [geïntimeerde 1] de loods per 1 oktober 2008 aan uitsluitend [geïntimeerde 2] verhuurd. Op dat moment bevonden zich nog goederen van [appellant] in de loods. [geïntimeerde 2] heeft [appellant] op 28 september 2008 gemaild dat de loods op 10 oktober 2008 leeg moest zijn, waarop Van den Boom diezelfde avond terugmailde dat hij dat in de week na 12 oktober 2008 zou proberen. Op 15 oktober 2008 trof [appellant] de loods afgesloten met nieuwe sloten.
Volgens [appellant] waren er nog goederen van hem in de loods die hij niet terug heeft gekregen.
1.2 Blijkens het vonnis van de voorzieningenrechter onder 3.1 heeft [appellant] zijn eis in eerste aanleg gewijzigd en gevorderd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld:
a. hem onvoorwaardelijk toegang te geven tot de loods aan Beckerweg 10-2a te Groningen om hem gedurende twee dagen gelegenheid te geven daar zaken uit te halen waarvan hij eigenaar is;
b. tot terugplaatsing van zijn eigendommen voor zover deze zijn verwijderd;
c. op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d. tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 500,- per dag vanaf 20 oktober 2008 tot aan de dag dat [appellant] de vrije beschikking herkrijgt over het gehuurde met zijn machines en materialen;
e. in de kosten van de procedure.
1.3 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en Van den Boom veroordeeld in de proceskosten. Daartoe overwoog hij dat Van den Boom een lijst heeft overgelegd waarop goederen van hem staan die zich in de loods zouden bevinden, maar dat [geïntimeerde 2] heeft verklaard dat diverse zaken op die lijst van haar zijn of niet in de loods zijn aangetroffen. Omdat Van den Boom niet deugdelijk heeft onderbouwd welke zaken zijn eigendom zijn en zich in of bij de loods bevinden, oordeelde de voorzieningenrechter de vorderingen sub a. en b. onvoldoende bepaald en zonder nader onderzoek, waartoe een kort geding zich niet leent, daarmee niet nader te beoordelen. Ook de vordering sub d. werd als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
2. In zijn inleidende beschouwing in de memorie van grieven vermeldt Van den Boom dat [geïntimeerde 2] na het instellen van hoger beroep de gereedschappen e.d. van [betrokkene] en een deel van zijn gereedschappen, machines en voorraden aan hem
heeft afgegeven. Hij zet het appel echter door omdat hij in de proceskosten is veroordeeld, de zaken op de lijst op de datum van het kort geding vonnis wel in de loods aanwezig waren en omdat hij in een bodemprocedure een slechte bewijspositie heeft nu [geïntimeerde 2] de eigendom claimt van goederen ter waarde van circa € 9000,-.
3. Met betrekking tot de omvang van het appel is van belang dat [appellant] in zijn toelichting op grief III terloops opmerkt dat hij de vordering onder d. had ingetrokken, zodat de voorzieningenrechter daarop niet had hoeven te beslissen. Het hof kan de juistheid hiervan niet afleiden uit de stukken van het procesdossier, maar neemt voor kennisgeving aan dat in appel derhalve dit onderdeel van de vordering als ingetrokken beschouwd mag worden.
4. Betreffende de ontvankelijkheid van het appel en het procesbelang van [appellant] bij zijn vorderingen overweegt het hof als volgt.
4.1 Het hof dient te beoordelen of [appellant] ook in hoger beroep voldoende belang bij zijn vorderingen heeft.
Het hof stelt vast dat [appellant] naar eigen zeggen huurder was tot 1 december 2008. Ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding was deze datum reeds verstreken, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien op basis van welk rechtens te respecteren belang hij nog toegang tot de loods zou moeten krijgen, zoals gevorderd onder 1.2 sub a.
Ook bij de vordering sub b heeft [appellant] geen voldoende belang meer, gelet op hetgeen onder 2 is overwogen. Voor zover in de woorden dat een deel van de spullen is teruggegeven besloten ligt, dat een ander deel niet is teruggegeven, overweegt het hof dat [appellant] in het geheel niet omschrijft wat thans nog zou moeten worden afgegeven. Aldus blijkt niet van een voldoende gesubstantieerde (restant)vordering.
Daarmee is gegeven dat het belang aan vordering sub c is komen te ontvallen. Vordering sub d is, zoals volgt uit overweging 3, ingetrokken.
Aldus resteert alleen de proceskostenveroordeling als rechtvaardiging voor deze appelprocedure. Een verder, duidelijk gesteld, belang ontbreekt, laat staan dat van spoedeisendheid voldoende is gebleken.
4.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad levert een veroordeling in de proceskosten, ongeacht de hoogte ervan, een voldoende procesbelang op (zie HR 22 september 2006, JBPR 2007/56, met een door het hof onderschreven zeer kritische noot van Hovens). Derhalve dient het hof [appellant] ondanks het onder 4.1 overwogene in zijn hoger beroep te ontvangen.
5. De thans te beantwoorden vraag is, of de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, 'ex tunc' geoordeeld, terecht was.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] terecht heeft afgewezen. [appellant] heeft ook toen geen voldoende bepaalbare vordering ingesteld tot afgifte van goederen aan hem, c.q. tot het recht op medeneming daarvan na verkregen toegang tot de loods. Van de enige lijsten die zijn overgelegd (bij de pleitaantekeningen in eerste aanleg) is door gedaagden in eerste aanleg de juistheid gemotiveerd betwist
De grieven stuiten hierop af.
De slotsom
6. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot aan deze uitspraak op nihil.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Rowel-van der Linde en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 juni 2009 in bijzijn van de griffier.