De beoordeling
1. In r.o. 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter neergelegd welke feiten als vaststaand tussen partijen hebben te gelden. Gelet daarop - en met inachtneming van de grieven I, II en III die [appellante] tegen de feitenvaststelling heeft geformuleerd, alsmede van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld - gaat het hof van de volgende feiten uit.
1.1. [appellante], moeder van [geïntimeerde], heeft op 3 februari 1994 tesamen met haar in 2007 overleden echtgenoot, het recht van gebruik en bewoning gekocht van de woonboerderij gelegen aan de Doarpstrjitte 39 te Surhuizum (hierna: de boerderij). De koopsom voor dit recht bedroeg f 213.525,--
Gelijktijdig is de blote eigendom van de boerderij aangekocht door [geïntimeerde], en wel voor een bedrag van f 151.475,--.
1.2. In de leveringsakte is onder meer het volgende bepaald:
Met betrekking tot de beperkte rechten van gebruik en bewoning zijn partijen overeengekomen als volgt:
1. De rechten van gebruik en van bewoning eindigen ingeval van overlijden van de langstlevende der beperkt gerechtigden, alsmede zoveel eerder als zij de onroerende zaak gedurende meer dan drie maanden metterwoon hebben verlaten (…). Het metterwoon verlaten dient schriftelijk te blijken, bijvoorbeeld uit een schriftelijke bevestiging door de beperkt gerechtigden, een uittreksel uit het bevolkingsregister (…).
2. De rechten van gebruik en bewoning kunnen niet worden vervreemd of bezwaard. De beperkt gerechtigden mogen de zaak niet door een ander laten gebruiken of de woning door een ander laten bewonen.
1.3. Bij aankoop van de boerderij is een recht van hypotheek gevestigd op de boerderij ten gunste van de Rabobank voor een bedrag van f 450.000,--. Schuldenaren voor deze hypotheek zijn [appellante] en haar echtgenoot alsmede [geïntimeerde].
1.4. Bij vestiging van de hypotheek zijn de rechten van [appellante] uit een levensverzekering ter hoogte van ongeveer f 165.000,-- verpand aan de Rabobank.
1.5. Nadien zijn nog vier rechten van hypotheek gevestigd op de boerderij. Voor twee hypotheken is alleen [geïntimeerde] schuldenaar; voor twee hypotheken is [appellante] tezamen met [geïntimeerde] schuldenaar van deze hypothecaire schulden.
1.6. Aan de boerderij hebben de nodige verbouwingen plaatsgevonden, waarvoor zowel [appellante] en haar echtgenoot als [geïntimeerde] gelden en mankracht hebben aangewend.
1.7. Van meet af aan is de boerderij bewoond door zowel [appellante], tot 2007 tezamen met haar echtgenoot, als door [geïntimeerde], tezamen met zijn echtgenote en (inmiddels) drie kinderen. [appellante] bewoont het lytshûs; [geïntimeerde] bewoont het voorhuis. Tevens benut [geïntimeerde] (een deel van) de schuur, gelegen tussen voorhuis en lytshûs, voor zijn bedrijf.
1.8. Door [geïntimeerde] wordt geen vergoeding betaald aan [appellante] voor de bewoning van een (groot) deel van de woonboerderij door hem en zijn gezin.
1.9. De gebruikslasten van de woonboerderij werden in het verleden verdeeld tussen [appellante] en [geïntimeerde].
1.10. In 2007 of 2006 is de levensverzekering van [appellante] tot uitkering gekomen. Met het uitgekeerde bedrag is een gedeelte van de schuld die zij aan de Rabobank had, afgelost, zodat daarvan in juni 2008 in totaal nog € 90.975,70 resteerde (brief Rabobank d.d. 11 juni 2008, prod. 11 eerste aanleg).
1.11. Sindsdien, zo is ter zitting in hoger beroep duidelijk geworden, is er sprake van een conflict tussen partijen, omdat [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat [appellante] de levensverzekeringuitkering in zijn geheel had moeten aanwenden ter aflossing van haar schuld aan de Rabobank.
1.12. Op 28 november 2007 heeft de ABN Amro Bank executoriaal beslag gelegd op de woonboerderij ter zake van een schuld van [geïntimeerde].
1.13. In maart 2008 heeft de Rabobank aan [appellante] en [geïntimeerde] laten weten dat zij de executie zo nodig overneemt.