ECLI:NL:GHLEE:2009:BI9991

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.802/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bock
  • A. Rowel-van der Linde
  • H. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en stuiting van dwangsommen in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de verjaring van dwangsommen centraal. Appellante, Speciaaldrukkerij Lijnco Groningen B.V., had zich beroepen op verjaring met betrekking tot een dwangsom die was opgelegd door de gemeente Groningen. De gemeente had de invordering van de dwangsommen aangekondigd op 9 mei 2005 en gefactureerd op 17 mei 2005, waarna de verjaringstermijn van zes maanden begon te lopen op 18 mei 2005. Het dwangbevel werd op 19 april 2006 aan Lijnco betekend. Het hof diende te beoordelen of de verjaring tijdig was gestuit door stuitingsbrieven van de gemeente en deurwaarderskantoor Pranger.

Het hof constateerde dat Lijnco de ontvangst van verschillende stuitingsbrieven had ontkend, maar dat de ontvangst van de brief van de gemeente van 15 februari 2006 wel vaststond. Deze brief had de verjaring kunnen stuiten, mits de vordering op dat moment nog niet was verjaard. Het hof oordeelde dat de brieven van de gemeente en de deurwaarder, die naar Lijnco waren gestuurd, als ontvangen konden worden beschouwd, ondanks de betwisting van Lijnco. Het hof vond de ontkenning van ontvangst door Lijnco niet geloofwaardig, omdat er geen feiten waren aangedragen die de stelling van Lijnco konden onderbouwen.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verjaring van de dwangsommen was gestuit door de brief van 15 februari 2006, en dat de gemeente tijdig had gehandeld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Lijnco in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige stuitingshandelingen in het kader van verjaring van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 23 juni 2009
Zaaknummer 107.001.802/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Speciaaldrukkerij Lijnco Groningen B.V. ,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Lijnco,
advocaat: mr. A.A. Westers, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de gemeente Groningen,
zetelende te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 6 januari 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Lijnco heeft een akte genomen als aangegeven in het tussenarrest van 6 januari 2009. Vervolgens heeft de gemeente nog een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Voorts met betrekking tot grief I
1. Lijnco heeft zich op verjaring beroepen ten aanzien van de eerste in geding zijnde termijn aan verbeurde dwangsommen. De invordering van deze termijn is aangekondigd op 9 mei 2005 en gefactureerd op 17 mei 2005.
Niet in geschil is dat de toepasselijke verjaringstermijn zes maanden bedraagt en is begonnen te lopen op 18 mei 2005. Tevens staat vast dat het dwangbevel op 19 april 2006 aan Lijnco is betekend.
Het hof stelt vast dat Lijnco bij haar inleidende dagvaarding een tweetal brieven van de gemeente heeft overgelegd waarin de gemeente ondubbelzinnig aangeeft aanspraak te maken op betaling van de verbeurde dwangsommen, respectievelijk van 30 mei 2005 (productie 5) en 15 juni 2005 (productie 7). De ontvangst van die brieven is door Lijnco niet betwist.
2. Het hof dient te beoordelen of de verjaring van desbetreffende dwangsomtermijnen tijdig is gestuit.
De gemeente heeft zich beroepen op stuitingsbrieven van 14 september 2005 en 25 oktober 2005 van deurwaarderskantoor Pranger, op een brief van de gemeente zelf van 15 februari 2006 en een nadere brief van deurwaarderskantoor Pranger van 9 maart 2006.
Lijnco heeft de ontvangst van de brieven van 14 september en 25 oktober 2005 en van 9 maart 2006 van deurwaarderskantoor Pranger ontkend, alsmede de ontvangst van een tweetal brieven zijdens de gemeente van respectievelijk 15 en 28 oktober 2005.
De ontvangst van de brief van 15 februari 2006 staat wel vast tussen partijen. Die brief heeft de verjaring kunnen stuiten, voor zover de vordering op het moment van ontvangst van die brief nog niet was verjaard. Het dwangbevel is vervolgens binnen zes maanden na die brief uitgegaan, zodat het erop aankomt of na de brief 15 juni 2005 - die een stuiting tot 16 december 2007 heeft bewerkstelligd - en vóór 15 februari 2006 tijdig een nadere stuitingshandeling is verricht.
3. Indien van één van de brieven van de deurwaarder van 14 september 2005 en 25 oktober 2005 danwel de brief van de gemeente van 28 oktober 2005 de ontvangst kan worden aangenomen, is sprake van en een gestuite verjaring van de vordering tot betaling van de eerste dwangsomtermijnen. Een brief van de gemeente van 15 oktober 2005 heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen, zodat het hof een mogelijke brief van die datum verder buiten beschouwing laat.
4. De brief van de gemeente van 28 oktober 2005 is gericht aan Speciaaldrukkerij Lijnco, postbus 218 9700 AE Groningen, hetzelfde adres waaraan ook andere brieven van de gemeente zijn gericht, waarvan de ontvangst door Lijnco niet ter discussie staat. Het door de gemeente overgelegde kopie-exemplaar kent een verzendstempel van 4 november 2005.
De beide brieven van deurwaarderskantoor Pranger, waarvan een concept is overgelegd, zijn gericht aan Drukkerij Lijnco, Postbus 218 9700 AE Groningen. Lijnco heeft gewezen op het verschil in tenaamstelling. Het hof acht het verschil tussen Speciaaldrukkerij en Drukkerij van ondergeschikte betekenis. De kans dat alleen daardoor een brief niet zou worden bezorgd, moet op nagenoeg nihil worden gesteld.
5. Het hof oordeelt de ontkenning van de ontvangst van al deze drie brieven door Lijnco niet geloofwaardig. Lijnco heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat de postbezorging in desbetreffende periode zou hebben gefaald, of waaruit anderszins mogelijk zou kunnen volgen dat de brieven niet door haar zijn ontvangen. Daar komt bij dat de brief van deurwaarderskantoor Pranger van 14 september 2005 als volgt luidt, voor zover van belang:
"In bovengenoemde zaak heeft ons kantoor nog te reageren op uw schrijven d.d. 10 augustus jl. ….
Middels uw schrijven voert u aan dat op 12 mei 2005 door cliënte zou zijn toegezegd dat de dwangsom niet opgelegd zou worden. Op 23 mei jl. heeft u zulks eveneens aan cliënte kenbaar gemaakt. …Cliënte heeft daarop gereageerd middels haar schrijven d.d. 30 mei 2005, waarvan u eveneens een kopie aantreft. Reeds middels laatstgenoemd schrijven heeft cliënte aan u kenbaar gemaakt dat er nimmer een toezegging is gedaan, dat u de dwangsom niet behoefde te voldoen. Voorts merkt cliënte op dat uw bezwaarschrift geen stuitende werking heeft omtrent de tenuitvoerlegging van de verbeurde dwangsommen. Cliënte heeft ons kantoor dan ook verzocht om het dwangbevel te redigeren en aan u te betekenen. Echter, ik wil u nog voor de laatste maal in de gelegenheid stellen om de zaak buitengerechtelijk af te handelen …"
5.1. De brief van 25 oktober 2005 begint als volgt:
"In bovengenoemde zaak heeft ons kantoor nog te reageren op uw e-mail d.d. 23 september jl. Naar aanleiding daarvan kan ik thans berichten dat de door u gepretendeerde bespreking betrekking heeft op een andere kwestie dan de onderhavige.
Derhalve stel ik u voor de laatste maal in de gelegenheid om het bedrag volgens bijgaande specificatie binnen VIJF dagen na heden aan ons kantoor te voldoen."
6. Lijnco heeft niet betwist dat zij op 23 september 2005 - waaraan gerefereerd wordt in de hiervoor aangehaalde brief - een email aan het deurwaarderskantoor over de kwestie van de dwangsommen heeft gericht. Het hof acht het voor de hand liggend dat de email van 23 september 2005 een reactie is op de brief van 14 september 2005. Bij gebreke aan enig aanknopingspunt waaruit het tegendeel zou kunnen volgen, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het gebrek aan onderbouwing van de door Lijnco betwiste ontvangst van de brieven, is het hof van oordeel dat in toereikende mate is komen vast te staan dat de brief van 14 september 2005 Lijnco heeft bereikt. Aan de brief van 14 september 2005 komt stuitende werking toe waarmee, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de verjaring in haar totaliteit is gestuit.
7. Grief I treft geen doel.
Met betrekking tot de grieven IV en V
8. Deze grieven, die zich richten tegen het dictum en de proceskostenveroordeling, ontberen zelfstandig belang en behoeven dan ook geen verdere bespreking nu alle andere grieven falen. Zij delen dat lot.
De slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van Lijnco als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, voor wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft te begroten op 1,5 punt naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Lijnco in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de gemeente tot aan deze uitspraak op € 300,-- aan verschotten en € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. De Bock, voorzitter, Rowel-van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 juni 2009 in bijzijn van de griffier.