ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ0733

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001742-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Opiumwet met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1965, heeft samen met haar echtgenoot hennep geteeld in een loods bij hun woning, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot straffen die in het vonnis waren omschreven. De verdachte heeft tijdig hoger beroep aangetekend.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, namelijk een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Het hof heeft echter besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennepplanten, wat bewezen is verklaard. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 september 2006, in de gemeente, meermalen hennepplanten geteeld.

Bij de strafmotivering heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheidstoestand en familiesituatie. Het hof heeft besloten een lagere werkstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal was gevorderd, en heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook overwogen dat de voorwaardelijke straf bedoeld is om de verdachte te weerhouden van het plegen van soortgelijke strafbare feiten in de toekomst.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001742-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-656087-06
Arrest van 29 juni 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 26 juni 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 5 september 2006, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan of nabij [straat]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 5 september 2006, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand nabij of gelegen aan [straat]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 492 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 5 september 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente], meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand gelegen aan [straat]) hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet door samen met haar man, in een loods bij hun woning, hennepplanten te telen. Door haar handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van onder meer jonge gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een werkstraf van aanzienlijke duur.
Gelet op verdachtes proceshouding alsmede haar persoonlijke omstandigheden - haar gezondheidstoestand en familiesituatie - die zijn gebleken ter terechtzitting van het hof, zal het hof een lagere werkstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2008 blijkt, dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf geboden. Met de voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud) en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenzeventig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van A.L.H. Wilkens als griffier, zijnde mr. van den Bergh voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.