ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ1392

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.000.624/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kuiper
  • M. Rowel-van der Linde
  • A. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsverhoging en geschil over huurpenningen tussen Holding B.V. en Onroerend Goed Maatschappij De Moriaan B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen [persoonsnaam] Holding B.V. (hierna: [appellant]) en Onroerend Goed Maatschappij De Moriaan B.V. (hierna: De Moriaan) over de redelijke huurprijs en de betaling van achterstallige huurpenningen. De zaak werd behandeld in hoger beroep na een eerder vonnis. Het hof oordeelde dat de redelijke huurprijs, die als aanvangshuur werd beschouwd, periodiek moest worden verhoogd in verband met inflatie. Het hof stelde vast dat de huurprijs jaarlijks moest worden aangepast aan de consumentenprijsindex (CPI). De Moriaan had een berekening overgelegd van de achterstallige huur, waartegen [appellant] zich verweerde. Het hof constateerde dat het tussenarrest ontbrak in het dossier, maar besloot ambtshalve kennis te nemen van de inhoud ervan om de procedure niet onnodig te vertragen.

Het hof berekende de totale huurpenningen die [appellant] verschuldigd was en kwam tot de conclusie dat er een bedrag van € 79.870,29 inclusief BTW was voldaan, terwijl [appellant] in totaal € 91.741,37 aan huurpenningen had betaald. Dit leidde tot de vaststelling dat [appellant] een bedrag van € 11.871,08 onverschuldigd had betaald. Het hof vernietigde het bestreden vonnis voor wat betreft punt 3 van het dictum en wees de vordering van De Moriaan af. Tevens werd De Moriaan veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die op € 3.129,-- aan salaris voor de advocaat en € 244,-- aan verschotten werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 30 juni 2009 door de eerste kamer voor burgerlijke zaken van het Gerechtshof Leeuwarden.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 juni 2009
Zaaknummer 107.000.624/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[persoonsnaam] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.W. de Casseres, kantoorhoudende te Leeuwarden ,
tegen
Onroerend Goed Maatschappij De Moriaan B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: De Moriaan,
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 16 december 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het genoemde tussenarrest heeft De Moriaan onder overlegging van producties een akte genomen, waarop [appellant] met een antwoordakte heeft gereageerd.
Vervolgens heeft De Moriaan de stukken wederom overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Met betrekking tot het gefourneerde dossier:
1. In het gefourneerde dossier ontbreekt, zo heeft het hof moeten constateren, het genoemde tussenarrest. Teneinde het geding in hoger beroep niet onnodig te vertragen heeft het hof ambtshalve kennisgenomen van het zich in het griffiedossier bevindende tussenarrest.
Voorts met betrekking tot de grieven II en III:
2. Ingevolge het genoemde tussenarrest is De Moriaan in de gelegenheid gesteld ter zake van haar vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen bij akte een berekening over te leggen, waarin wordt uitgegaan van de in r.o. 6 van het genoemde tussenarrest bedoelde huurprijs, zijnde een redelijke huurprijs van een bedrag van € 14.340,41, exclusief BTW, per jaar.
3. De Moriaan heeft het vorenstaande ook te baat genomen om bij bedoelde akte hetgeen het hof in zijn tot dusverre gewezen arresten heeft overwogen, aan te vallen. Het hof zal daaraan voorbijgaan, nu de zaak, die reeds in een voortgeschreden fase van het geding verkeert, enkel naar de rol is verwezen voor het overleggen van bedoelde berekening.
4. Het genoemde bedrag van de redelijke huurprijs als hiervoor bedoeld is op te vatten als het beloop van de aanvangshuur. In verband met de inflatie dient de huurprijs periodiek te worden verhoogd. Het hof gaat daarom voorbij aan de daarmee strijdige stellingen van [appellant], waarbij het hof aantekent dat bedoelde periodieke verhogingen enkel moeten plaatsvinden, aangezien van een redelijke huurprijs is uitgegaan.
5. Het komt het hof in dit verband redelijk voor, dat telkenjare na de ommekomst van een huurjaar de huurprijs wordt verhoogd overeenkomstig het jaargemiddelde van het voorafgaande kalenderjaar van de consumentenprijsindex (CPI), 2000 = 100.
Het vorenstaande brengt mee dat de jaarlijkse huurprijs, exclusief BTW, voor de periode van 1 mei 2001 tot 1 mei 2002 € 14.340,41 bedraagt, voor de periode van 1 mei 2002 tot 1 mei 2003 € 14.942,71 (gemiddelde consumentenprijsindex van 2001: 104,2), voor de periode van 1 mei 2003 tot 1 mei 2004 € 15.430,28 gemiddelde consumentenprijsindex van 2002: 107,6), voor de periode van 1 mei 2004 tot 1 mei 2005 € 15.760,11 (gemiddelde consumentenprijsindex van 2003: 109,9) en voor de periode van 1 mei 2005 tot 1 oktober 2005, zijnde de dag tot welke naar in confesso is de huur is verschuldigd, € 6.644,38 (gemiddelde consumentenprijsindex van 2004: 111,2), zodat [appellant] in totaal aan huur verschuldigd is geworden een bedrag ten belope van € 66.117,89, exclusief BTW of te wel € 79.870,29, inclusief BTW.
6. Bij het vorenstaande tekent het hof aan dat het hof bedoeld bedrag zelfstandig heeft berekend, nu de berekening van De Moriaan voor het hof niet zonder meer inzichtelijk is, zij het dat de uitkomsten van de beide berekeningen niet substantieel van elkaar verschillen.
7. Tussen partijen is in confesso dat [appellant] een bedrag van € 91.741,37 aan huurpenningen heeft betaald, zodat zij aan huurpenningen meer dan het verschuldigde bedrag heeft voldaan en wel een bedrag van € 11.871,08.
8. De grieven II en III slagen derhalve deels.
De slotsom
9. Het bestreden vonnis kan voor wat de punt 3 van het dictum ervan betreft niet in stand blijven. Om proceseconomische redenen zal het hof dit punt van het dictum van het vonnis geheel vernietigen en beslissen en verstaan als in het dictum van dit arrest zal worden omschreven.
10. De Moriaan moet als de in hoger beroep grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden aangemerkt en zal derhalve in de kosten worden veroordeeld (tarief II; 3,5 à € 894,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het bestreden vonnis voor wat punt 3 van het dictum betreft
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van De Moriaan alsnog af;
verstaat dat de uit de litigieuze huurovereenkomst verschuldigd geworden huurpenningen ten belope van € 79.870,29 zijn voldaan en dat voorts aan huurpenningen een bedrag van € 11.871,08 onverschuldigd is voldaan;
veroordeelt De Moriaan in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten tot heden aan de zijde van [appellant] op € 244,-- aan verschotten en € 3.129,-- aan salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Rowel-van der Linde en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 juni 2009 in bijzijn van de griffier.