ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ1925
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep kort geding
- M. Mollema
- A. Rowel-van der Linde
- H. Kuiper
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen appellant en geïntimeerde
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder door de rechtbank Groningen was behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, waarin zijn vordering tot vaststelling van een arbeidsovereenkomst werd afgewezen. De appellant stelde dat hij per 1 september 2003 als automonteur in dienst was getreden bij de geïntimeerde, zijn vader, en dat hij recht had op loon na een ziekmelding op 21 juli 2008. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. H.J. Hoekman, betwistte de arbeidsovereenkomst en voerde aan dat de appellant als ondernemer handelde en niet als werknemer.
Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling dat er een arbeidsovereenkomst was, te onderbouwen. Het hof benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsovereenkomst afhankelijk is van de feitelijke samenwerking en dat bewijsvoering in een kort geding niet mogelijk is. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidszaken en de rol van de rechter bij het vaststellen van de inhoud van een overeenkomst op basis van de feiten en omstandigheden.