ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ5369

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.792/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Streppel
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen spoedeisend belang bij gevorderde voorziening in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, heeft ABH Bedrijfshuisvesting B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. Het vonnis, uitgesproken op 27 februari 2009, betrof een kort geding waarin ABH een voorziening had gevorderd. De kern van de zaak was de vraag of er sprake was van spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening, die inhield dat de geïntimeerde, een loodgieterbedrijf, verplicht zou worden om een huurovereenkomst te ondertekenen voor een bedrijfsruimte. ABH stelde dat zij deze handtekening nodig had om extra financiering van de bank te verkrijgen voor de afbouw van het pand.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat ABH in eerste aanleg en in hoger beroep had gesteld dat er spoedeisend belang was, maar dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. Het hof oordeelde dat het door ABH gestelde spoedeisend belang niet zonder meer aanwezig kon worden geoordeeld, vooral omdat het huurobject al sinds november 2008 in gebruik was gegeven aan de geïntimeerde. Het hof concludeerde dat ABH niet had aangetoond dat de gevraagde handtekening daadwerkelijk noodzakelijk was voor de financiering door de bank.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, onder verbetering van gronden, en ABH veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De beslissing van het hof benadrukt het belang van het aannemelijk maken van spoedeisend belang in kort geding procedures, vooral wanneer er sprake is van een betwisting door de andere partij.

Uitspraak

Arrest d.d. 11 augustus 2009
Zaaknummer 200.029.792/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
ABH Bedrijfshuisvesting B.V.,
gevestigd te [plaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: ABH,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 27 februari 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 maart 2009 is door ABH hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 7 april 2009.
De grieven zijn in de dagvaarding in hoger beroep opgenomen. De conclusie van deze dagvaarding luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 27 februari 2009 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen onder zaaknummer 106614 tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest de aan de inleidende dagvaarding gehechte huurovereenkomst bedrijfsruimte met betrekking tot de unit met bouwnummer twee in het pand staande en gelegen te Groningen aan het adres Zeewinde 3-8 te ondertekenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat geïntimeerde nalatig zal zijn aan de inhoud van dit gebod te voldoen en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Er is van eis geconcludeerd.
Tegen [geïntimeerde] is akte niet dienen verleend ter zake van de memorie van antwoord.
Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's.
Tenslotte heeft ABH de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
ABH heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.4) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Spoedeisend belang:
2. ABH heeft zowel in eerste aanleg (zij het impliciet) als in hoger beroep gesteld dat zij spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen omdat zij - kort gezegd - voor de afbouw van het pand waarvan het huurobject in kwestie deel uitmaakt extra financiering van de bank nodig heeft, in welk kader de bank een getekende huurovereenkomst (met [geïntimeerde]) verlangt.
3. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in algemene bewoordingen betwist dat er sprake is van voldoende spoedeisend belang. In hoger beroep heeft zij - bij gebrek aan wetenschap - betwist dat er causaal verband bestaat tussen de verlangde handtekening onder het huurcontract en de beweerdelijk door ABH gewenste financiering door de bank. Daarbij heeft zij erop gewezen dat ABH haar desbetreffende stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4. Het hof, dat ook ambtshalve heeft te oordelen over de aanwezigheid van spoedeisend belang, moet constateren dat het door ABH gestelde spoedeisende belang niet zonder meer aanwezig kan worden geoordeeld, temeer nu vaststaat dat het huurobject in kwestie sedert november 2008 feitelijk in gebruik is gegeven aan [geïntimeerde], dan wel aan [geïntimeerde] en vanuit bedoeld pand de bedrijfsactiviteiten van [geïntimeerde] c.q. bedoelde besloten vennootschap worden uitgeoefend en door [geïntimeerde] een intentieverklaring is ondertekend waarin "[geïntimeerde] Loodgieterbedrijf" zich verplicht inzake het pand een huurovereenkomst aan te gaan met ABH. Onder deze omstandigheden is onduidelijk gebleven wat de meerwaarde van een schriftelijke verklaring voor de bank zou zijn.
5. Voor zover in de stellingen van ABH ligt besloten dat [geïntimeerde] en/of de besloten vennootschap de huur niet voldoen c.q. zich al dan niet terecht op verrekening beroepen, is er sprake van een geldvordering ter zake waarvan in hoger beroep nog strengere eisen ten aanzien van het spoedeisend belang worden gesteld dan voor voorzieningen als thans gevorderd.
6. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] had het op de weg van ABH gelegen haar spoedeisend belang aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van de door haar bedoelde bank. Nu zij dat heeft nagelaten, komt het hof tot de conclusie dat van het voor een kort geding procedure vereiste spoedeisende belang niet voldoende is gebleken, zodat de gevorderde voorzieningen - zij het op andere gronden - terecht door voorzieningenrechter zijn geweigerd en ook in hoger beroep niet voor toewijzing in aanmerking komen.
7. De grieven behoeven derhalve geen inhoudelijke behandeling.
Slotsom
8. Het beroepen vonnis dient - onder verbetering van gronden - te worden bekrachtigd. ABH zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen (salaris advocaat: 2 punten tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt, onder aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt ABH in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 313,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Streppel en De Hek, raden en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 augustus 2009 in bijzijn van de griffier.