Bespreking van de grieven
4. Met de grieven II, III en IV betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanbouw (het hof leest: niet) de feitelijke eigenschappen bezit die voor normaal gebruik nodig zijn, en eveneens ten onrechte het beroep van [geïntimeerden] op schending van art. 5.3 van de koopovereenkomst heeft gehonoreerd.
4.1 [appellanten] voeren daartoe aan dat het gebrek in kwestie scheurvorming is, en niet een ondeugdelijk fundament. Deze scheurvorming belemmert niet het normale gebruik van de aanbouw, op twee door [deskundige] genoemde ondergeschikte punten na (kans op ruitbreuk in de badkamer en op termijn de mogelijkheid dat de waterleiding breekt). Voor aankoop hebben [appellanten] melding gemaakt van de zettingskieren en [geïntimeerden] hebben dit niet alleen zelf kunnen zien, maar het was ook kenbaar door de in hun opdracht gemaakte rapportage van TMS. TMS had [geïntimeerden] bovendien, ook volgens [deskundige], moeten adviseren nader onderzoek te doen nu dit bureau de indruk had dat de aanbouw enigszins verzakt was. Deze nalatigheid komt voor rekening van [geïntimeerden]
Omdat [geïntimeerden] aldus op de hoogte waren of behoorden te zijn van zowel de scheurvorming als de oorzaak daarvan, komt hun geen beroep op art. 5.3 van de koopovereenkomst toe.
Voor zover de rechtbank oordeelde dat er na levering ernstiger gebreken zijn opgetreden, vinden [appellanten] het onbegrijpelijk dat zij daarvoor aansprakelijk zijn, c.q. dat de woning ten tijde van verkoop ongeschikt zou zijn voor normaal gebruik.
4.2 Het hof is van oordeel dat de onder 2.9 samengevatte brief, waarin [geïntimeerden] [appellanten] aansprakelijk stelt voor schade als gevolg van een gebrek, dat gebrek duidelijk omschrijft. Het gaat om verzakking die wordt veroorzaakt door een ondeugdelijke fundering, en derhalve niet uitsluitend om scheurvorming als schadelijk symptoom van die oorzaak.
4.3 De thans te beantwoorden vraag is of [appellanten] in het licht van art. 5.3 van de koopovereenkomst aansprakelijk zijn voor dit gebrek, nu uit het onderzoek van [deskundige], zoals samengevat onder 2.10, volgt dat de fundering ondeugdelijk is. Daarvoor is vereist dat door dit gebrek het normale gebruik wordt belemmerd en dat het gebrek voor [geïntimeerden] niet kenbaar was bij aankoop.
4.4 Het hof is van oordeel dat de door de deskundige geconstateerde symptomen van voortdurende verzakking van de aanbouw, zoals niet sluitende deuren, (voortdurend risico van) waterleidingbreuk, zodanige spanning op een badkamerruit dat deze veiligheidshalve afgedekt moet worden en voortdurende scheurvorming in tegels en voegen, het normale gebruik van de aanbouw, en daarmee van de woning waarvan de aanbouw deel uitmaakt, belemmeren. De periode van het zettingsproces van de fundering, waarin de door het gebrek veroorzaakte schadelijke gevolgen zich manifesteren, is door [deskundige] getaxeerd op 25 jaar, naar het hof aanneemt: gerekend vanaf de bouw, dus tot in 2020. Het voorkomen en bestrijden van die symptomen vergt daarom nog geruime tijd voortdurende waakzaamheid en aanpassing en/of reparaties die buiten normaal onderhoud vallen, terwijl het verhelpen van de oorzaak zeer ingrijpende maatregelen en kosten vergt.
4.5 [appellanten] betrekken de stelling dat enkele gevolgen van het gebrek bij aankoop kenbaar waren voor [geïntimeerden], en dat zij het funderingsprobleem hadden moeten ontdekken door nader onderzoek te doen naar aanleiding van de door TMS gemelde indruk van verzakking.
[appellanten] hebben voorafgaande aan de aankoop zelf melding gemaakt van zettingskieren en van het niet haakse badkamerraam. Uit de laatste mededeling behoefden de kopers naar het oordeel van het hof niet te begrijpen dat dit raam door concreet risico van spanningsbreuk gevaar opleverde bij het gebruik van de badkamer. Het hof laat de kwestie van de zettingskier bij de aansluiting buiten beschouwing bij de beoordeling van kenbaarheid van verzakkingsgevolgen, nu die zettingskier ook volgens [deskundige] althans mede veroorzaakt wordt door onvoldoende dilatatie. Dat laatste was door de mededeling van [appellanten] naar het oordeel van het hof voldoende kenbaar voor [geïntimeerden]
Van de onder 4.4. genoemde symptomen kenden [geïntimeerden] voor aankoop, mede gelet op het TMS-rapport, enige zichtbare scheurvorming in tegel- en metselwerk. Volgens [deskundige] is die scheurvorming evenwel na aankoop ernstig toegenomen, terwijl bepaalde scheuren voor aankoop door [appellanten] waren weggewerkt. [appellanten] hebben dit laatste erkend en het eerste niet gemotiveerd betwist.
Het hof trekt hieruit de conclusie dat [geïntimeerden] niet op grond van de zichtbare schade en de door Wierenga c.a. gemelde gebreken behoefden te verwachten dat zij door een ondeugdelijke fundering voortdurend gevolgschade zouden ondervinden die het normale gebruik van de aanbouw belemmeren.
4.6 [appellanten] wijzen voor de kenbaarheid van het mogelijke funderingsprobleem echter ook op het TMS-rapport en verwijten [geïntimeerden] onvoldoende vervolgonderzoek.
Als uitgangspunt heeft echter te gelden dat degene die zijn mededelingsplicht over eigenschappen van het gekochte verzaakt, zich in het algemeen niet mag beroepen op onvoldoende onderzoek door de (onvoorzichtige) koper (vergelijk ook HR 14 november 2008, LJN BF0407). Dat geldt zeker als het gebrek waarop de mededelings- en onderzoeksplicht betrekking heeft, zoals hier, het gevolg is van het feit dat in afwijking van de bouwvergunning verbouwd. Een koper mag er in beginsel van uitgaan dat de verbouwing is geschied met inachtneming van de op dat moment geldende voorschriften (HR 25 februari 2005, JOR 2005,168).
Nu hieromtrent niets is gesteld, gaat het hof ervan uit dat ook [appellanten] niet hebben geweten dat de wijze van fundering van de aanbouw afweek van de bouwaanvraag waarvoor vergunning is verleend. Feit is echter wel dat [appellanten] bij verkoop van de woning hebben verzwegen dat zij jaarlijks de deuren in de aanbouw moesten bijschaven en een brede voeg in de badkamer bijwerkten, en voorts diverse keren scheuren hebben gedicht. [appellanten] hebben aangegeven dat zij dit normaal vonden bij aansluiting van nieuwe op bestaande bouw, of door gaswinning, en dat ook bij de overburen scheuren voorkomen.
Naar het oordeel van het hof hadden [appellanten] deze feiten echter voor de aankoop moeten mededelen. Het gaat hier immers niet om normaal onderhoud, maar om frequente, noodzakelijke, aanpassingen en reparaties in nieuwbouw.
Het hof ziet, zeker gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard van het gebrek, geen bijzondere omstandigheden die in dit geval een uitzondering op bovenstaand uitgangspunt rechtvaardigen.
4.7 De conclusie moet zijn dat [appellanten] aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de gebrekkige fundering en dat de grieven II tot en met IV doel missen.