ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8375

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.572/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Streppel
  • J. Verschuur
  • M. van de Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid na intrekking vordering in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is op 22 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellant, wonende te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, dat op 23 december 2008 was gewezen. In eerste aanleg had de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, een vordering ingesteld tegen de appellant. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de Staat zijn eis verminderd, waarbij hij zijn overige vorderingen heeft ingetrokken, maar de vordering tot veroordeling van de appellant in de proceskosten heeft gehandhaafd.

De appellant heeft op 19 januari 2009 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof heeft op 31 maart 2009 een comparitie van partijen bevolen, maar deze heeft geen doorgang gevonden. In het hoger beroep heeft de appellant drie grieven opgeworpen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat, aangezien de vordering van de Staat in eerste aanleg door intrekking op nihil is gesteld, er geen hoger beroep openstaat tegen het bestreden vonnis. Dit betekent dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

De beslissing van het hof houdt in dat de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 313,-- voor verschotten en € 632,-- voor de kosten van de advocaat. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de Staat om de appellant ook in de nakosten te veroordelen, geen steun vindt in het recht. De uitspraak benadrukt het belang van de proceskosten en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld, met name in gevallen waar de waarde van de vordering door intrekking op nihil komt te staan.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 september 2009
Zaaknummer 200.027.572/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. drs. S. Bharatsingh, kantoorhoudende te Hilversum,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. drs. W.I. Wisman, kantoorhoudende te Den Haag.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 23 december 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 januari 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de Staat tegen de zitting van 17 maart 2009. Bij arrest van 31 maart 2009 heeft het hof een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie heeft evenwel geen doorgang gevonden.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis op 23 december 2008 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Leeuwarden onder zaak-/rolnummer 93077/KG ZA 08-384 gewezen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van geïntimeerde, destijds gedaagde af te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties en met veroordeling van geïntimeerde in de nakosten ad € 131,-- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, ad € 199,--, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest."
Bij memorie van antwoord is door de Staat verweer gevoerd met als conclusie:
"tot bekrachtiging van het vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met veroordeling van [appellant] in de nakosten ad € 131,= dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, ad € 199,=, en met verklaring dat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De ontvankelijkheid
1. Blijkens het bestreden vonnis heeft de Staat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zaak in eerste aanleg zijn eis verminderd in die zin dat hij - onder handhaving van zijn vordering om [appellant] te veroordelen in de proceskosten - zijn overige vorderingen heeft ingetrokken.
2. Blijkens zijn pleitnota in eerste aanleg heeft [appellant] in die instantie (kennelijk nog slechts) geconcludeerd tot veroordeling van de Staat in de kosten van het geding. Hoewel [appellant] in onderdeel 117 van die pleitnota zich op het standpunt stelt dat de Staat hem zijn kosten, door hem gesteld op € 5.250,-- (excl. BTW), dient te vergoeden, begrijpt het hof, mede gelet op de conclusie van de pleitnota, dat het hier niet gaat om een reconventionele vordering van [appellant] maar slechts om zijn verlangen de proceskosten integraal en niet op de voet van het "Liquidatietarief rechtbanken en hoven" vergoed te krijgen.
3. In het dictum van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in overeenstemming met de voormelde intrekking van de (hoofd)vordering van de Staat zich onthouden van het geven van enige beslissing daaromtrent en [appellant] ("slechts") veroordeeld in de proceskosten.
4. Art. 332 Rv. stelt hoger beroep open van in eerste aanleg gewezen vonnissen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen niet meer dan € 1.750,-- beloopt, waarbij voor vorderingen van onbepaalde waarde deze grens ook bestaat indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de waarde van die vordering minder is dan dit bedrag.
5. Aangezien de waarde van de vordering van de Staat in eerste aanleg door de intrekking daarvan moet worden gesteld op nihil, staat daarom geen hoger beroep open tegen het bestreden vonnis en kan [appellant] mitsdien niet worden ontvangen in dat beroep.
6. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten het het geding in hoger beroep (tarief I, één punt). Voor zover de Staat eveneens verlangt om [appellant] te veroordelen in de nakosten gaat het hof daaraan voorbij omdat een dergelijke vordering geen steun vindt in het recht.
De beslissing
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze tot nu aan de zijde van de Staat op € 313,-- wegens verschotten en op € 632,--- wegens kosten van de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Van de Veen, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 september 2009 in bijzijn van de griffier.