ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8375
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep kort geding
- A. Streppel
- J. Verschuur
- M. van de Veen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijkheid na intrekking vordering in kort geding
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is op 22 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellant, wonende te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, dat op 23 december 2008 was gewezen. In eerste aanleg had de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, een vordering ingesteld tegen de appellant. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de Staat zijn eis verminderd, waarbij hij zijn overige vorderingen heeft ingetrokken, maar de vordering tot veroordeling van de appellant in de proceskosten heeft gehandhaafd.
De appellant heeft op 19 januari 2009 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof heeft op 31 maart 2009 een comparitie van partijen bevolen, maar deze heeft geen doorgang gevonden. In het hoger beroep heeft de appellant drie grieven opgeworpen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat, aangezien de vordering van de Staat in eerste aanleg door intrekking op nihil is gesteld, er geen hoger beroep openstaat tegen het bestreden vonnis. Dit betekent dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
De beslissing van het hof houdt in dat de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 313,-- voor verschotten en € 632,-- voor de kosten van de advocaat. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de Staat om de appellant ook in de nakosten te veroordelen, geen steun vindt in het recht. De uitspraak benadrukt het belang van de proceskosten en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld, met name in gevallen waar de waarde van de vordering door intrekking op nihil komt te staan.