10. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
10.1. Het hof stelt vast dat grief 3 zich richt tegen een (deel van een) rechtsoverweging waarin de rechtbank niet haar eigen oordeel geeft maar het standpunt van [geïntimeerde] weergeeft. De grief kan daarom niet slagen. Dit neemt niet weg dat het gestelde in de toelichting bij deze grief is herhaald in de toelichting op grief 4 en daarom hierna aan de orde zal komen.
10.2. Rimag stelt dat zij niet eigener beweging heeft besloten de koopovereenkomst tussen haar en Euroinvest te ontbinden en de levering tussen Euroinvest en Patrimonium te laten verlopen, maar dat [geïntimeerde] haar dit heeft geadviseerd. Subsidiair stelt Rimag dat, indien [geïntimeerde] bedoelde advies niet heeft gegeven, hij een waarschuwingsplicht heeft verzaakt. Naar het hof begrijpt, bedoelt Rimag hiermee dat [geïntimeerde] haar in dat geval had moeten waarschuwen dat ontbinding van de overeenkomst tussen haar en Euroinvest niet nodig was en dat (ook) bij uitvoering van de oorspronkelijk overeengekomen ABC-transactie geen overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
10.3. Het hof stelt voorop dat het er niet om gaat om met kennis achteraf vast te stellen of bij uitvoering van de oorspronkelijke A-B-C-constructie de overdrachtsbelasting ook niet verschuldigd zou zijn.
10.4. Het gaat er om of ten tijde van de transactie met de kennis van dat moment een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris niet zou hebben geoordeeld dat het, ter vermijding van het risico dat overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn, de voorkeur verdiende het transport rechtsreeks van A naar C te laten verlopen.
10.5. Door [geïntimeerde] is in dit verband het navolgende gesteld. Ten tijde van de onderhavige transactie bestond grote onzekerheid met betrekking tot de door de Staatssecretaris van Financiën op 31 maart 1995 aangekondigde wijzigingen van de Wet op belastingen van rechtsverkeer inzake de overdrachtsbelasting over economische eigendomsverkrijging. In juni 1995 was niet bekend hoe de definitieve wettekst zou gaan luiden. Ook was niet duidelijk wat uiteindelijk onder economische eigendom zou worden verstaan en hoe een eventuele overgangsregeling zou komen te luiden. [geïntimeerde] heeft advies ingewonnen bij het Fiscaal Bureau voor het Notariaat van de Koninklijke Notariële Broederschap (hierna: FBN). Het FBN was van opvatting dat bij uitvoering van de voorgenomen A-B-C-transactie overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn, die wellicht zou kunnen worden voorkomen wanneer A en B zouden overeenkomen dat het risico van tenietgaan niet op B zou overgaan. Naderhand heeft het FBN telefonisch geadviseerd om ter vermijding van ieder risico een rechtstreekse levering van Euroinvest (A) aan Patrimonium (C) te laten plaatsvinden. [geïntimeerde] heeft deze problematiek en de opvatting van het FBN aan partijen uiteen gezet.
10.6. Nu al deze feiten en omstandigheden onweersproken zijn gebleven, zal het hof deze als vaststaand aannemen. Tegen deze achtergrond oordeelt het hof inzake de gestelde beroepsfout als volgt
10.7. Ook al zou vaststaan dat [geïntimeerde] Rimag heeft geadviseerd de overeenkomst met Euroinvest te ontbinden en de levering rechtstreeks tussen Euroinvest en Patrimonium te laten verlopen, dan nog ziet het hof niet in dat hij daarmee niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mocht worden verwacht, gegeven de toen bestaande onzekerheid en onduidelijkheid en gelet ook op het advies van het FBN. Rimag stelt wel dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mocht worden verwacht, echter zonder deugdelijke onderbouwing hiervan, die gelet op bovenstaande feiten wel van haar had mogen worden verwacht. De onderbouwing van Rimag blijft steken op de aanname dat (achteraf) is gebleken dat een A-B-C-constructie als de onderhavige niet tot verschuldigdheid van overdrachtsbelasting leidt, doch daarmee hanteert zij - zoals hiervoor is uiteengezet - een onjuist criterium.
10.8. Het aanbod van Rimag te bewijzen dat [geïntimeerde] de ontbinding van de overeenkomst tussen Rimag en Euroinvest heeft geadviseerd wordt dan ook als niet ter zake doende gepasseerd.
10.9. Bij al het voorgaande komt dat Rimag ook het causaal verband tussen de door haar gestelde tekortkoming en de gevorderde schade niet voldoende heeft onderbouwd in het licht van het verweer van [geïntimeerde] dat (de bestuurder van) Rimag zelf is begonnen te spreken over een aan Euroinvest te betalen vergoeding van f. 100.000,- en dat daarop onderhandelingen tussen Rimag en Euroinvest hebben plaatsgevonden met als resultaat dat de vergoeding werd vastgesteld op f. 300.000,-.
10.10. Ook grief 4 faalt.