9. Ter afwering van de vordering heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellant] door wanbeleid te voeren jegens hem als medebestuurder van de BV onrechtmatig heeft gehandeld. Om die reden komt [appellant] volgens [geïntimeerde] geen regres toe.
9.1 Van een onrechtmatige daad is naar 's hofs oordeel evenwel geen sprake, nu de gewraakte gedragingen van [appellant] alle geacht moeten worden zich te hebben voorgedaan in het kader van de bedrijfsvoering, met betrekking waartoe partijen taakafspraken hebben gemaakt in hun afspraken over het gezamenlijke bedrijf. Door [geïntimeerde] zijn geen normschendingen aangevoerd die, los van deze afspraken, een onrechtmatige daad van laatstgenoemde jegens hem opleveren. De door [geïntimeerde] aan [appellant] gemaakte verwijten zijn - in de kern - alle terug te voeren op aspecten aangaande de zeggenschap in de BV en zien met name op de door [appellant] als directeur genomen besluiten, welke niet de goedkeuring van [geïntimeerde] hadden.
9.2 Art. 2:9 BW kent wel een regeling voor aansprakelijkheid jegens de vennootschap voor de gevolgen van onbehoorlijk bestuur door een bestuurder, maar in casu is geen vordering namens de vennootschap ingesteld.
9.3 Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld dat [appellant] als medebestuurder jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de onderlinge afspraken omtrent de gezamenlijk gedreven onderneming, stelt het hof voorop dat een eventuele taakverdeling tussen bestuurders niet wegneemt dat de verantwoordelijkheid voor het algemene beleid in de vennootschap, waaronder het algemene financiële beleid, voor rekening van het gehele bestuur komt. Bestuurders dienen elkaar te controleren, op afwijking van de afgesproken koers aan te spreken en - zo nodig en mogelijk - stappen te nemen ter correctie, al dan niet via andere organen van de rechtspersoon. Indien goede samenwerking binnen het bestuur niet mogelijk blijkt, dienen de bestuurders in het belang van de rechtspersoon maatregelen te nemen, zo nodig leidend tot ontslag van de bestuurder die de goede gang van zaken belemmert.
9.4 De vraag is of [geïntimeerde] voldoende heeft gedaan om ten opzichte van zijn medebestuurder geheel of gedeeltelijk aan zijn medeverantwoordelijkheid voor het algemene financiële beleid te ontkomen en wel in die mate, dat (volledig) regres naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is
(art. 6:8 BW jo. art. 6:2 lid 2 BW).
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend.
Weliswaar staat vast dat [geïntimeerde] herhaaldelijk bij [appellant] heeft aangedrongen op ontslag van werknemers en verlaging van het loon van de dochter van [appellant], maar niet gebleken is dat hij concreet maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat noodzakelijke besparingen werden gerealiseerd, dat eventuele onbevoegd door [appellant] genomen besluiten werden vernietigd, het toezicht werd verscherpt of de zeggenschap van [appellant] werd beperkt, laat staan dat is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] een poging heeft ondernomen om zo nodig door ontslag van [appellant] een einde te maken aan diens - vermeende - eigenmachtige optreden.
9.5 Dat [geïntimeerde] zich eerder heeft teruggetrokken rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat regres op hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het regres betreft een bij zijn vertrek reeds bestaande schuld.