ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8989

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.015.112
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beversluis
  • A. Idsardi
  • M. van Lokven-van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling wegens feitelijke onmogelijkheid van de uitvoering van een omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is op 29 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Busquet, had in eerste aanleg bij de rechtbank Assen een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, welke was afgewezen op 16 juli 2008. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, had het verzoek bestreden en stelde dat een omgangsregeling in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarige, gezien de angst voor ontvoering door de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader tot ongewenst vreemdeling is verklaard en gedurende vijf jaar niet in Nederland mag verblijven, wat de uitvoering van een omgangsregeling feitelijk onmogelijk maakt. Het hof oordeelde dat, gezien deze omstandigheden, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling moest worden afgewezen. De moeder had bovendien niet voldoende medewerking verleend aan de procedures en had geen statusvoorlichting gegeven aan de minderjarige, wat ook een negatieve invloed op de situatie had.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij werd bepaald dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. Het hof benadrukte het belang van omgang tussen een kind en de niet met het gezag belaste ouder, maar concludeerde dat in dit geval de feitelijke onmogelijkheid en de belangen van de minderjarige zwaarder wogen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 september 2009
Zaaknummer 200.015.112
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.A. Busquet, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, kantoorhoudende te Emmen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 16 juli 2008 heeft de rechtbank Assen, voor zover voor dit hoger beroep van belang, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige [naam minderjarige], geboren op 22 oktober 2003 te Zwijndrecht, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 september 2008, heeft de vader verzocht de beschikking van 16 juli 2008 te vernietigen voor zover daarbij zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [naam minderjarige] is afgewezen en opnieuw beslissende te bepalen dat tussen de vader en [naam minderjarige] een omgangsregeling zal gelden van één zaterdag per veertien dagen van 10:00 uur tot 14:00 uur.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 november 2008, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
8 oktober 2008 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
Ter zitting van 20 augustus 2009 is de zaak behandeld. Namens de moeder is verschenen mr. C.C.M. Cats. Namens de vader is mr. Busquet aanwezig.
De beoordeling
De feiten
1. Partijen zijn op 8 augustus 2001 in Jordanië met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [naam minderjarige] geboren.
2. Bij beschikking van 8 maart 2006 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat het hoofdverblijf van [naam minderjarige] bij de moeder zal zijn.
3. Bij beschikking van 16 juli 2008 heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [naam minderjarige] aan de moeder toekomt. Daarnaast heeft de rechtbank het zelfstandige verzoek van de vader, om een omgangsregeling tussen hem en [naam minderjarige] vast te stellen, afgewezen. Tegen deze laatstgenoemde beslissing heeft de vader hoger beroep ingesteld.
De overwegingen
4. In het algemeen is het in het belang van een kind te achten dat het omgang heeft met de niet met het gezag belaste ouder. Dienovereenkomstig heeft de wetgever dan ook bepaald dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben. Dat recht kan slechts worden ontzegd op de in art. 1:377a lid 3 BW omschreven gronden.
5. De vader is van mening dat uit het raadsrapport blijkt dat [naam minderjarige] zich goed ontwikkelt. Volgens de vader hoeft een gedwongen contact tussen hem en [naam minderjarige] daarom geen negatieve weerslag op haar te hebben. De vader wijst er op dat het ontbreken van statusvoorlichting in de toekomst wellicht tot een identiteitscrisis kan leiden bij [naam minderjarige]. Het hebben van proefcontacten met de vader kan hiervoor een oplossing zijn. Namens de vader deelt mr. Busquet mede dat de vader tot ongewenst vreemdeling is verklaard, waardoor hij gedurende vijf jaren niet in Nederland mag komen. De procedure hieromtrent is definitief geëindigd.
6. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden in strijd zal zijn met de zwaarwegende belangen van [naam minderjarige]. De moeder stelt dat zij in het belang van [naam minderjarige] geen medewerking zal verlenen aan de uitvoering van een omgangsregeling, omdat zij grote angst heeft voor ontvoering van [naam minderjarige] door de vader. Vanwege deze angst heeft de moeder nog steeds geen contact met haar familie en vrienden. Naar de mening van de moeder is het voldoende duidelijk geworden dat gedwongen contact tussen [naam minderjarige] en de vader een negatieve weerslag op [naam minderjarige] zal hebben.
7. De raad wijst er op dat de moeder in het belang van [naam minderjarige] moet gaan starten met statusvoorlichting. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat er geen mogelijkheid voor omgang is, voordat de moeder [naam minderjarige] heeft ingelicht over de vader.
8. Gelet op het feit dat de man tot ongewenst vreemdeling is verklaard en derhalve gedurende vijf jaren niet in Nederland mag verblijven, is het feitelijk onmogelijk nu omgang tussen de vader en [naam minderjarige] te laten plaatsvinden. Alleen al op grond van deze feitelijke onmogelijkheid is het hof van oordeel dat het inleidende verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [naam minderjarige] dient te worden afgewezen.
9. Het hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat op voorhand nog niet vaststaat dat het verzoek van de vader ook zou moeten worden afgewezen indien de omgang feitelijk wel mogelijk zou zijn geweest. De moeder heeft haar door de vader betwiste stellingen met betrekking tot de omgangsregeling niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft zij tijdens de procedures en in de contacten met de raad op geen enkele wijze haar medewerking verleend. Zij is noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep bij de behandeling van de zaak aanwezig geweest.
10. Daarnaast weigert de moeder haar medewerking te verlenen aan onder meer proefcontacten tussen de vader en [naam minderjarige]. Hoewel mr. Cats heeft gesteld dat de moeder aan [naam minderjarige] heeft verteld dat de partner van de moeder niet de biologische vader van [naam minderjarige] is, weigert de moeder statusvoorlichting te geven op de wijze die daartoe door deskundigen wordt aangeraden. Zij neemt hierin een zeer afwachtende houding aan ten opzichte van [naam minderjarige] door pas nadere informatie te willen geven wanneer [naam minderjarige] daar zelf om vraagt. Het hof is van oordeel dat deze houding van de moeder niet in het belang van [naam minderjarige] is.
Slotsom
11. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
Proceskostenveroordeling
12. De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de kosten van het beroep.
Het hof ziet in het door de moeder met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs. Beversluis, voorzitter, Idsardi en Van Lokven-van der Meer, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2009 in bijzijn van de griffier.