Parketnummer: 24-001084-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-605754-07
Arrest van 2 oktober 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
4 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. van Rossum, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,00 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
onder 1:
hij op of omstreeks 11 april 2007 te [plaats] gemeente [gemeente], [verbalisant 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn functie als opsporingsambtenaar bij de politie Drenthe, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stok, althans een hard voorwerp geschikt om mee te slaan, gepakt en/of is verdachte opzettelijk dreigend, terwijl hij die stok opgeheven voor zich hield, die [verbalisant 1] dichtbij genaderd, althans in zijn richting gelopen en heeft hij, verdachte, die stok in de richting van die [verbalisant 1] gegooid;
onder 2:
hij op of omstreeks 11 april 2007 te [plaats] gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [verbalisant 1]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn functie als ambtenaar bij de politie Drente, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Door en namens verdachte is - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte niet de bedoeling had [verbalisant 1] met de stok te raken.
De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat het niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte [verbalisant 1] slechts per ongeluk, in het voorbij springen, met zijn hand tegen het gezicht heeft geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting moet van de volgende feitelijke gang van zaken worden uitgegaan.
Verdachte was tijdens het paasvuur (9 april 2007) mishandeld door enkele jongens. Hiervan wilde hij aangifte bij de politie doen. Verdachte had het gevoel dat hij wat betreft de aangifte door de politie met een kluitje in het riet werd gestuurd. Daarop besloot hij 11 april 2007 het heft in eigen handen te nemen en ging, geheel buiten zinnen, op zoek naar de jongens die hem hadden mishandeld. Omdat verdachte de jongens niet kon vinden, is hij naar huis teruggekeerd. De echtgenote van verdachte had intussen de politie gebeld, omdat zij vreesde dat de situatie uit de hand zou lopen. Toen verdachte dit vernam werd hij nog bozer.
Toen de politie, in uniform, bij zijn woning arriveerde, heeft verdachte de (voor)deur zo hard dichtgegooid dat daarbij één van de ruiten sneuvelde en is hij via de achterzijde van de woning naar buiten gelopen. Daar heeft hij een stuk hout gepakt en is met dat stuk hout in de richting van verbalisant [verbalisant 1] gelopen, waarbij verdachte het stuk hout schuin naar voren hield en ermee dreigde in de richting van de verbalisanten, waaronder [verbalisant 1]. Verdachte was op dat moment door het dolle heen. Aangezien hij vreesde dat verdachte het stuk hout als wapen tegen hem zou gebruiken, heeft [verbalisant 1] een aantal stappen terug gedaan om de afstand tussen verdachte en hem te vergroten. Toen verdachte aanstalten maakte het stuk hout in zijn richting te gooien, heeft [verbalisant 1] bescherming gezocht achter de auto.
Nadat verdachte de stok ook daadwerkelijk in zijn richting had gegooid, heeft [verbalisant 1] pepperspray in de richting van verdachte gesprayed. Niettemin liep verdachte met grote passen verder in de richting van [verbalisant 1] en gaf hem een klap. Verdachte raakte [verbalisant 1] daarbij met zijn vuist in het gezicht hetgeen bij [verbalisant 1] pijn en letsel veroorzaakte.
De aard van verdachtes gedragingen, en met name de omstandigheden waaronder die zijn verricht, kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het verwezenlijken van de bedreiging, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Verdachte heeft met zijn gedrag willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedraging bij [verbalisant 1] de vrees zou opwekken dat hem met de stok fysiek wat aangedaan zou worden, zodat bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het onder 1 ten laste gelegde.
Uit de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken volgt dat het hof van oordeel is dat één van de door de verdachte geschetste scenario's, te weten dat waarbij verdachte verbalisant [verbalisant 1] in een soort van sprong per ongeluk met zijn hand tegen het gezicht zou hebben geraakt, niet aannemelijk geworden is. Op grond van de verklaringen van [verbalisant 1], diens collega [verbalisant 2] en op grond van één van de verklaringen van verdachte zelf is genoegzaam komen vast te staan dat verdachte [verbalisant 1] welbewust een slag tegen het gezicht heeft gegeven. Het opzet op pijn en/of letsel is hiermee gegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
onder 1:
hij op 11 april 2007 te [plaats] gemeente [gemeente], [verbalisant 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn functie als opsporingsambtenaar bij de politie Drenthe, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte een stok gepakt en is verdachte opzettelijk dreigend, terwijl hij die stok voor zich hield, die [verbalisant 1] dichtbij genaderd, althans in zijn richting gelopen;
onder 2:
hij op 11 april 2007 te [plaats] gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [verbalisant 1]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn functie als ambtenaar bij de politie Drenthe, in het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1: bedreiging met zware mishandeling;
onder 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de feiten verdachte, op de voet van het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, als gevolg van de tijdelijke ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt het gevoerde verweer aangezien niet aannemelijk is geworden dat de geschetste labiele toestand waarin de verdachte destijds verkeerde, van dien aard was dat deze de strafbaarheid van verdachte ophief of uitsloot.
Ook overigens worden strafuitsluitingsgronden niet aanwezig geacht. Het hof acht verdachte derhalve strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een politieagent gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De verbalisanten bezochten verdachte bij zijn woning omdat de echtgenote van verdachte had gemeld dat zij vreesde dat de situatie uit de hand zou lopen. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, troffen zij zowel verdachte als zijn echtgenote overstuur aan. Op dat moment hadden nog geen strafbare feiten plaatsgevonden en leek het politieoptreden beperkt te kunnen blijven tot kalmeren en hulpverlening. Vervolgens werden de verbalisanten, en met name verbalisant [verbalisant 1], zelf het slachtoffer van de jegens hen opgelaaide agressie van verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2009. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals door hem en zijn raadsman ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Daarbij wordt met name in aanmerking genomen dat verdachte geen reputatie heeft als geweldpleger.
Het hof acht, alles in samenhang beziend, een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden, en zal deze aan verdachte opleggen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat deze zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Naar het oordeel van het hof kan genoegzaam worden vastgesteld dat door de bewezen verklaarde feiten aan de benadeelde partij schade is toegebracht. De door de benadeelde partij tot op heden geleden schade begroot het hof ex aequo et bono op een bedrag van € 100,00. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [verbalisant 1], woonplaats kiezende te [woonplaats], tot een bedrag van honderd euro;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van honderd euro ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], woonplaats kiezende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twee dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde de griffier voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.